Verhaal

Levie Fetje Halberstadt en Betje Swart

Een grote familie werd nagenoeg weggevaagd

Door: Walter

Levie Fetje Halberstadt stond tijdens zijn keuring voor de militaire dienst al te boek als diamantslijper. Met zijn één meter zevenenvijftig was hij nog te klein om door te keuring te komen. Hij zal er niet rouwig om zijn geweest. Op 13 oktober 1852 trouwde hij in Amsterdam met Betje Swart, die op dat moment voor de wet met haar eenentwintig jaar nog minderjarig was. Voor Levie werd als beroep niet alleen diamantslijper opgegeven, maar ook dat van milicien. Kennelijk is hij op enig moment toch ‘tot den dienst’ aangewezen. Zijn vader stond als schoenpoetser opgetekend en zijn schoonvader Juda Swart was kruier. Alle wederzijdse ouders stemden in met het huwelijk, van hun kon alleen Juda schrijven en hij ondertekende, met vier getuigen, de akte. Levie en Betje vestigden zich in Amsterdam en kregen samen tien kinderen, waarvan zeven kinderen levensvatbaar waren en zouden trouwen.

De eerstgeborene zoon was Victor, die naar zijn grootvader Tetje of Victor werd vernoemd. Hij stierf na anderhalf jaar en het zou nog vierentwintig jaar duren voordat de naam Victor alsnog werd doorgegeven aan een zoon. Daarnaast werden er twee meisjes geboren, die de naam Esther van hun grootmoeder meegekregen, de eerste Esther werd net geen zes jaar oud. Behalve beide Victors en Esthers werden in het gezin Sara, Mozes, Margaretha, Branca, Juda en Elias geboren. Gezinshoofd Levie Fetje overleed op de betrekkelijk jonge leeftijd van drieënvijftig jaar en liet zijn vrouw thuis met zes kinderen achter. Hij maakte nog net de huwelijken van zijn dochter Sara en zoon Mozes mee en Victor, de jongste telg uit het gezin, was nog maar vijf jaar oud. Betje Swart bereikte de hoge leeftijd van drieëntachtig en zag iedereen uit het gezin in het huwelijk treden. Daarnaast moest ze in 1899 van haar oudste zoon Mozes Halberstadt afscheid nemen, die kinderloos stierf en zijn vrouw Klaartje Halverstad, een volle nicht van zijn vader, als weduwe achterliet.

De overige kinderen van Levie en Betje kregen allemaal een gezin. Sara Halberstadt trouwde in mei 1880 met Mozes Speijer en al in augustus volgde hun eerste dochter. Daarna kregen ze nog acht kinderen en het gezin bleef baby- en kindersterfte bespaard. Sara en Mozes bereikten daarnaast allebei een hoge leeftijd, zodat zij al hun kinderen in het huwelijk zagen treden en met veel kleinkinderen en zelfs met een aantal achterkleinkinderen werden verblijd. Door uiteenlopende omstandigheden overleefden relatief veel nazaten van Sara en Mozes de Shoah.

Margaretha Halberstadt was hoogzwanger toen ze in 1883 trouwde met Jonas van Geens. Anderhalve maand later werd hun eerste dochter geboren, waarna nog zes kinderen zouden volgen. Hun laatste kind kwam doodgeboren en naamloos ter wereld. Margaretha overleed ruim tien jaar eerder dan haar man, maar zag wel al haar kinderen trouwen en maakte nog twintig kleinkinderen mee. De inval van de nazi’s bleef haar bespaard en ook het overlijden van haar oudste dochter, in 1924, maakte Margaretha net niet mee. De overige kinderen van Margaretha en Jonas overleefden de Jodenvervolging niet, slechts één schoonzoon ontsprong op bijzondere wijze de dans. Een aantal kleinkinderen waren gemengd gehuwd en overleefden op deze wijze met hun kinderen en daarnaast keerden slechts enkelen terug uit de onderduik of uit de kampen.

Branca Halberstadt trouwde met Hijman Barend en zij was één van de twee kinderen van Levie en Betje die de inval van de nazi’s mee zou maken. Samen kregen zij drie zonen en twee dochters die allemaal zouden trouwen en een gezin kregen. In april 1942 werden Branca en Hijman voor de zevende keer grootouders van kleindochter Branca, die naar oma werd vernoemd. Het jaar daarvoor werd kleindochter Sophia Bonewit geboren, van wie de vader ruim vier maanden daarvoor tijdens de februari-razzia hardhandig in Amsterdam werd opgepakt en naar Mauthausen werd gestuurd. Hij zou zijn dochtertje nooit in zijn armen houden. Midden in de snel oplopende spanningen in de Joodse gemeenschap in Amsterdam, overleed Branca op 9 mei 1942 aan een hartstilstand, nog geen week nadat het dragen van de Jodenster verplicht was gesteld. Hijman werd nog hetzelfde jaar in Auschwitz vergast. Van deze grote familie zou slechts één kleindochter, ook luisterend naar de naam Branca, de Shoah overleven.

Juda Halberstadt trouwde noodgedwongen twee keer. Met zijn eerste vrouw Judith Appelboom kreeg hij drie kinderen. Eerst kwam een doodgeboren kindje ter wereld, daarna volgde zoon Levie en in 1904 liet Judith in het kraambed het leven bij de geboorte van Mozes, die niet lang daarna zelf overleed. Met zijn tweede vrouw Roosje Breemer kreeg Juda nog drie kinderen: Nathan (Nico), Betje en Samuel (Sam). In 1917 stierf zijn zoon uit het eerste huwelijk in Apeldoorn. Juda overleed zelf al in 1925, zag zijn kinderen nooit trouwen en miste de geboorte van zijn kleindochter en kleinzoon. Zijn tweede vrouw Roosje overleed in juni 1941 in Amsterdam, een paar dagen na de tweede grote razzia. Haar kleinzoon uit 1939 werd door het verzet in veiligheid gebracht en zijn moeder keerde mentaal gebroken uit Auschwitz terug.

Na Juda werd Elias Halberstadt geboren en hij trouwde met Elisabeth Elsas. Hun gezin werd door baby- en kindersterfte geteisterd. Levie, Eva, Sara en wederom Levie werden nog geen jaar en één kindje werd doodgeboren. Hun zoon Mozes stierf op dertienjarige leeftijd, misschien was hij net bar mitswa geworden. Zoon Salomon en dochter Duifje zouden wel trouwen en schonken Elias en Elisabeth elf gezonde kleinkinderen, waaronder vijf Halberstadt-naamdragers. Elias overleed in het jaar dat Hitler de macht in Duitsland greep en Elisabeth stierf vlak voor de inval van de nazi’s. Van deze familie zou helemaal niemand het overleven.

Esther Halberstadt was de tweede dochter uit het gezin van Levie en Betje die de vervolging door de nazi’s lijfelijk zou ondervinden. Daar waar haar zus Branca een ’natuurlijke’ dood stierf in Amsterdam, werd Esther, sinds 1935 weduwe, in Sobibor vergast. Zij trouwde in 1897 met Nathan Blits en kreeg met hem een groot gezin van negen kinderen. Alleen zoontje Mozes stierf voor zijn tweede jaar. Alle overige kinderen trouwden, waarvan de jongste aan het begin van de oorlog. Esther kreeg vijftien kleinkinderen een achterkleinzoon en slechts één dochter een schoonzoon en twee kleindochters overleefden de oorlog.

Victor Halberstadt, de jongste zoon uit het gezin, overleed een jaar voor de oorlog in Amsterdam. Hij was op dat moment zeven kleinkinderen rijk en het achtste kleinkind, dat naar hem vernoemd zou worden, was onderweg. Zijn vrouw Rebekka Nias overleefde de oorlog door met haar oudste zoon en een deel van zijn gezin onder te duiken. In totaal wisten acht familieleden van Victor de oorlog te overleven, hoofdzakelijk door in Nederland onder te duiken. Twee kleinkinderen werden laat in de oorlog verraden en naar Auschwitz gedeporteerd.

Alle rechten voorbehouden