Verhaal

Het gezin van Branca Halberstadt en Hijman Barend

Opgepakt tijdens de februari-razzia

Door: Walter

Branca Halberstadt was zeven maanden zwanger toen zij in het huwelijk trad met de tien jaar jongere Hijman Barend, die op dat moment zonder beroep was. Twee maanden later werd hun dochter Betje geboren en in de tien jaar daarna werd het gezin uitgebreid met Levie, Abraham, Vogeltje en Grietje. Alle kinderen zouden trouwen en kinderen krijgen en kregen samen zeventien kinderen, waarvan het jongste meisje in 1941 werd geboren. Hijman Barend gingen venten om zijn gezin te onderhouden en ontwikkelde zich tot koopman. In 1927 gingen Branca en Hijman naar Antwerpen, in het kielzog van hun toen nog vrijgezelle zoon Abraham en het jonge gezin van hun dochter Grietje. Zij was dat jaar getrouwd met Simon Bonewit en hadden een zoontje dat ze Louis noemden. Abraham en Simon waren kleermaker en Hijman gaf inpakker als beroep op, waarschijnlijk omdat hij op dat moment dat werk kon doen. Het gezelschap verhuisde snel naar Deurne en begin 1930 keerden ze allemaal, met hun nieuwbakken kleinzoon Herman van vier maanden, naar Amsterdam terug.

Het was sigarenmaker Levie Barend die in 1924 als eerste trouwde met Margaretha Cohen. Een jaar later werd hun dochter Branca geboren, in 1927 gevolgd door Aron. Levie, Margaretha en Aron werden begin september 1942 naar Westerbork gebracht. Aron stond op de lijst om op 7 september 1942 op transport te gaan, samen met zijn grootvader Hijman, die inmiddels weduwnaar was. Branca Halberstadt overleed op 9 mei 1942 in Amsterdam aan een hartstilstand, zes dagen nadat de Jodenster verplicht werd gesteld. Daardoor kreeg zij tenminste nog een normale Joodse begrafenis. Hijman werd op zesenzestigjarige leeftijd in Auschwitz vergast.

Waarschijnlijk mocht Aron op zijn ouders wachten en zo ging hij op 11 september met hen mee op een transport dat in Cosel zou stoppen. Daar werd Levie Barend grof van zijn gezin gescheiden en samen met ongeveer honderdzeventig Joodse mannen naar doorgangskamp Niederkirch gebracht. Van daaruit ging Levie met een groep door naar Seibersdorf, dat een van de gruwelijkste kampen was. Hier is hij overleden, hij kreeg 31 maart 1943 als overlijdensdatum.

Dochter Branca was naaister en moet in Amsterdam een ‘Sperre’ hebben gehad, voordat zij op 15 januari 1943 naar Vught werd gestuurd. In oktober werd ze naar Westerbork overgebracht, ging niet op transport en werd in maart 1944 weer teruggestuurd naar Vught. Daar werd ze in het Philips-Kommando geplaatst, waar ook haar nichtje Esther Blits werkte. In juni 1944 ging ze op transport naar Auschwitz en vandaaruit werden de ‘Facharbeiter von Philips’ overgebracht naar Reichenbach en weer ingezet in de Duitse oorlogsindustrie. Daar moesten ze in een fabriek van Telefunken condensatoren voor vliegtuigen maken. Vijfenzeventig procent van de Joden van het Philips-Kommando keerde met haar nichtje terug en Branca werd met haar via Zweden naar Nederland gerepatrieerd. Ze trouwde, kreeg twee zonen en werd eenentachtig jaar. Branca was de enige van haar grote familie van negenentwintig personen die de Shoah heeft overleefd.

Betje Barend trouwde in 1926 met werkman Meijer Coopman en in drieënhalf jaar was hun gezin compleet met hun zonen Benjamin en Hijman en dochter Elisabeth. Het hele gezin werd op 14 september 1942 naar Auschwitz gedeporteerd, in een transport dat  ook in Cosel zou stoppen. Daar werden Meijer en zijn zoon Benjamin geselecteerd om te werken en werden in eerste instantie naar Gogolin gestuurd. Meijer werd vrijwel direct naar Blechhammer overgeplaatst, zijn naam kwam na de oorlog naar boven in een getuigenis. Over het verdere lot van Benjamin is niets bekend en ze kregen allebei 31 oktober 1942 als datum van overlijden. De rest van het gezin werd gelijk na aankomst in Auschwitz vergast.

Het derde huwelijk in het gein van Branca en Hijman was dat in 1926 tussen Vogeltje Barend en Mozes Garcia, van oorsprong diamantslijper van beroep. Tot 1923 heeft hij zijn geluk in Antwerpen beproefd en in Nederland was hij lid van de Algemene Nederlandse Diamantbewerkers Bond. In 1927 werd Juda geboren, in 1930 Herman en in 1933 dochter Sippora. Het gezin werd in de oorlog opgesplitst. Mozes werd al in oktober 1942 gedeporteerd en waarschijnlijk in Cosel uit de trein gehaald. De rest van het gezin werd op 11 juni 1943 naar Vught gebracht en drie weken later naar Westerbork doorgestuurd. Ze werden niet in een strafbarak geplaatst, dus mogelijk bood Vogeltjes ‘Sperre’ als huisverzorgster voor de Joodse Raad voor langere tijd bescherming. Van alle gezinsleden is in de cartotheek van de Joodse Raad een tweede kaart aanwezig op naam van Rodrigues Garcia. Op de kaarten op naam van alleen Garcia staat steeds Borgerhout als geboorteplaats aangegeven, op de andere kaarten Amsterdam.

Het verhaal van kleermaker Simon Bonewit is ook zeer schrijnend. Hij trouwde in 1927 met lingerienaaister Grietje Barend en na hun avontuur in België, kregen ze naast Louis en Herman nog vier kinderen: Jacques, Albert, Frits en Sophia Simona. Simon zou de geboorte van zijn dochtertje, met haar tweede naam als eerbetoon aan haar vader, niet meemaken. Hij werd op zondag 23 februari tijdens de grote razzia opgepakt en naar Schoorl gebracht. Van daaruit ging de groep via Buchenwald naar Mauthausen, waar Simon op 29 september 1941 het leven liet. Waarschijnlijk kreeg Grietje het bericht van zijn overlijden via de Joodse Raad thuisgestuurd. De rest van het gezin werd op 2 oktober 1942 in Westerbork geïnterneerd. Om onduidelijke redenen verbleven ze daar vierenhalve maand, voordat ze op transport naar Auschwitz werden gezet, waar ze allemaal op 19 februari 1942 zijn vermoord.

Abraham Barend trouwde op zesendertigjarige leeftijd met de twee jaar jongere Hanna Cohen. Voor de oorlog werd Hijman geboren en in de oorlog werd het gezin uitgebreid met Jacobus en Branca. Als bontwerker kreeg hij nog enige tijd een 'Sperre' en werkte ongetwijfeld voor het Duitse leger. Het hele gezin werd op 19 januari 1943 naar Vught gebracht, Branca was toen negen maanden oud. Op de documentatie van kamp Vught staat dat iedereen uit het gezin op 23 februari weer naar Amsterdam is teruggebracht. Drie maanden later werd het gezin in Westerbork ingeschreven en op 1 juni 1943 op transport naar Sobibor gezet.

Naar Levie Fetje Halberstadt en Betje Swart