Verhaal

Het gezin van Victor Halberstadt en Rebekka Nias

Een laatste brief uit Monowitz

Door: Walter

Rebekka Nias is een dochter van Mozes Hartog Nias en Fannij Berlijn. Ze trouwde 7 januari 1903 met Victor Halberstadt, die in 1939 overleed. Samen kregen zij acht kinderen, waarbij hun oudste dochter in 1919 op veertienjarige leeftijd overleed, een maand nadat haar jongste zusje was geboren. Louis, Maurits, Betsy, Anna, Seline, Hartog en Greta groeiden met elkaar op. Alleen Hartog bleef ongehuwd, maar hij was nog relatief jong aan het begin van de oorlog.

Rebekka overleefde de oorlog door samen met haar zoon Louis en schoondochter Judith Lena van Naarden in Nederland onder te duiken. Ook de dochter (1936) en zoon (1939) van Louis en Judith overleefden de oorlog, waarbij de dochter deels bij haar ouders en oma kon verblijven.

Naast haar zoon Louis overleefden ook dochters Betsy en Greta de oorlog. Nadat haar man en apotheker Benjamin van Wezel was opgepakt, doken Betsy Halberstadt en de kinderen in Nederland onder. Met Betsy, overleefde ook haar oudste zoon (1932). Haar zoontjes Victor David en Louis werden in 1944 verraden en vonden de dood in Auschwitz. Na de oorlog vereeuwigde Betsy haar kinderen (en haar verdriet) in prachtig boetseerwerk, dat te zien is in het Joods Historisch Museum.

Greta Halberstadt, de jongste uit het gezin, overleefde de verschrikkingen van blok 10 in Auschwitz, waar Mengele en Clauberg hun experimenten deden. Ze trouwde in augustus 1942 met Abram Wittenburg en hij trok bij zijn schoonmoeder in. In februari 1943 werden Greta en Abram naar Vught gebracht, waar Greta als naaister een aantal maanden heeft gewerkt in het atelier van Menist. Ook Abram, van beroep banketbakker, werd in Vught als kleermaker ingezet. In september 1943 werden ze doorgestuurd naar Westerbork en binnen een week gingen ze op transport. Abram overleed al in december 1943 in het ziekenhuis van Monowitz.

Rebekka’s zonen Maurits en Hartog en dochters Anna en Seline overleefden de verschrikkingen ook niet.

Hartog Halberstadt woonde nog thuis bij zijn moeder, toen hij werd opgeroepen om verplicht aan het werk te gaan in het Joodse werkkamp De Vecht bij Dalfsen, één van de zeker 50 Joodse werkkampen in Nederland. In de nacht van 2 op 3 oktober werden alle kampen hermetisch afgesloten en de werden de dwangarbeiders naar Westerbork gebracht. Hun gezinnen werden thuis opgehaald en voor een paar weken raakte Westerbork overbevolkt.

Drie weken later ging Hartog op transport naar Auschwitz, waarna hij in Monowitz tewerk werd gesteld. Vanuit het kamp stuurde hij nog een geredigeerde en gecensureerde brief naar zijn moeder. Toen de brief na weken werd bezorgd, was Hartog al niet meer in leven. Hoewel het Rode Kruis 28 februari 1943 als zijn officiële datum van overlijden heeft vastgesteld, staat in het dodenboek van Auschwitz dat hij al op 13 januari 1943 in Block 20 van het Auschwitz-ziekenhuis is overleden.

Broodbakker Maurits Halberstadt trouwde in 1933 met Esther Moffie en zij bleven kinderloos. Dit laatste zal ertoe hebben bijgedragen dat zij in juli 1942 al met een van de eerste transporten werden gedeporteerd. In Auschwitz werden ze geselecteerd om dwangarbeid te verrichten en na de oorlog kregen zij beiden 30 september 1942 als datum van overlijden. Vastgesteld door het Rode Kruis, rekening houdend met de erbarmelijke omstandigheden en epidemieën die daar heersten

Een week na Hartog ging zijn zus Anna Halberstadt op transport met haar gezin. Zij trouwde in 1936 met kleermaker Samuel Blitz en kregen samen zoon Abraham en dochter Rebekka. Samuel werd in dezelfde landelijke razzia als Hartog vanuit het Joodse werkkamp Sellingerbeetse naar Westerbork overgebracht. Onder het mom van gezinshereniging werd zijn gezin thuis opgehaald en drie weken later werden ze naar Auschwitz gedeporteerd. Alleen Samuel werd geselecteerd om dwangarbeid te verrichten, zijn vrouw en kinderen vonden gelijk de dood. Net zoals Hartog, kreeg ook Samuel 28 februari 1943 als datum van overlijden in mee. In werkelijkheid stierf hij al op 1 december 1942, getuige een in Auschwitz opgemaakte overlijdensakte. Het is aannemelijk dat de Joodse Raad in Amsterdam bericht heeft gekregen van zijn overlijden en de familie heeft geïnformeerd.

Seline Halberstadt trouwde met kleermaker Abraham van Praag en zij kregen dochtertje Selma. Oorspronkelijk stond het gezin al in juli 1942 op de nominatie om naar Westerbork te gaan, maar daar kwamen ze onderuit. Seline en Selma werden op 24 februari 1943 vanuit Amsterdam naar Vught gebracht en hebben daar ongetwijfeld Greta en Abram gesproken. Drie maanden later werden ze doorgestuurd naar Westerbork. Daar werden ze herenigd met Abraham en binnen een week vond het gezin de dood in Sobibor.

Naar Levie Fetje Halberstadt en Betje Swart