Deze bijdrage is toegevoegd via AndereAchterhuizen.nl, waar verhalen van Joodse onderduikers in kaart worden gebracht.
Het leven van Rose-Mary Weijel-Kahn voor de onderduik
Rose-Mary Kahn groeide op in Amsterdam in een liberaal Joods gezin. Haar moeder was van orthodoxe huize, haar vader gaf een zeer vrije invulling aan zijn Joodse leven. Er ontstond een modus waarbij de feestdagen in acht werden genomen maar de spijswetten speelden in het huis bijvoorbeeld geen rol. Vader Rene Kahn was mede eigenaar van Modehuis Hirsch op het Leidse plein. Toen de oorlog uitbrak probeerde het gezin naar Engeland te vluchten maar dat mislukte.
‘Dit komt helemaal niet goed,’ zei mijn moeder. ‘In gewoon doorwerken zie ik niets meer. We moeten zien weg te komen.’ Zij wist mijn vader te overtuigen, want op de vierde dag gingen we naar IJmuiden.”
Alle boten zaten vol.
In 1941 werd vader Rene opgepakt en naar Westerbork gedeporteerd. Hij was op bezoek geweest bij een niet Joodse vrouw wat verboden was. In 1942 werden ze gewaarschuwd:
“Saarloos, die bij de rijkspolitie werkte, waarschuwde ons op een dag: ‘Vannacht pakken de Duitsers jullie op, want ze willen jullie huis hebben.’ Nu hadden we geen keus meer”.
Ze vluchtten en zochten hulp bij Ang van Slooten een werkneemster van Hirsch. Ze wilden onderduiken en kregen hulp van een oude leraar van Rose-Mary, meneer Kuurman. Meneer Kuurman zat bij het verzet en regelde een onderduikadres bij de familie Zeeburg in Doornspijk, een dorpje op de Veluwe.