Verhaal

De familie Gans te Zevenaar

Landbouwgronden en rechtsherstel

De familie Gans was al sinds het begin van de negentiende eeuw gevestigd in Zevenaar. De stamvader was Levie Isaac Gans uit Varsseveld (Wisch), die in 1836 in Zevenaar trouwde met Wilhelmina Rozenberg, die daar in 1812 geboren was. Het echtpaar kreeg in ieder geval een zoon David Isaac (1840) en een zoon Jacob Levie (1855). Tijdens de oorlog waren nog twee zoons en twee kleinzoons van David Isaac en twee zoons van Jacob Levie in het bezit van landbouwgronden in Oud-Zevenaar en Didam. Het ging om Herman Gans Davidzoon (1872-1943), zijn zoons David Herman (1905-1943) en Abraham Gerzon (1906-1943), zijn broer Levie (1879-1943) en zijn neven Leo Jacob (1899-1942) en Sallie (1885-1943). Ze waren veehandelaren en koopmannen in Zevenaar.

In 1941 werd de familie Gans gedwongen de landbouwgronden te verkopen. Het ging om een totaal van bijna 18 hectare grond in Oud-Zevenaar en Didam, dat verkocht werd voor een prijs van totaal bijna 50.000 gulden. De gronden van Herman Gans, zijn zoons en zijn broer, verdeeld over drie dossiers, werden verkocht voor een lagere prijs dan ze hadden afgesproken met de kopers. De regionale grondkamer vond het nodig om de verkoopprijzen te verlagen met een totaal van bijna 7000 gulden. De hele familie Gans werd in de oorlog vermoord; Leo Jacob Gans in Auschwitz, de andere leden in Sobibor. Er was daarom geen directe familie meer om de landbouwgrond terug te vorderen.

Notaris Kampschreur uit Zevenaar werd na de oorlog belast met de bewindvoering over de bezittingen van de familie Gans. Volgens besluit E 100 van de regering werd gestreefd naar een herstel van de situatie van voor de oorlog. De heer Kampschreur lijkt zich daar echter nauwelijks van bewust te zijn geweest. Hij liet een groot aantal percelen zonder enig probleem in handen van de oorlogskopers met de volgende redenering, die volgens de vastgelegde regels compleet irrelevant was: ‘Laatstgenoemde [StB: het landbouwperceel] is door de heer Gans zelf verkocht en er is niets afgesproken omtrent terugkoop.’ Dat het hier ging om een gedwongen verkoop tijdens de oorlog was de bewindvoerder zich wel van bewust, maar blijkbaar was dat voor hem geen aanleiding om deze potentieel nietig te verklaren rechtshandeling aan te vechten. Het enige waar hij zorg voor droeg was dat de verkoopsom uiteindelijk ook daadwerkelijk bij de erfgenamen terecht zou komen. Over een aantal percelen in Oud Zevenaar wist de bewindvoerder wel te melden dat er was afgesproken dat de percelen na de oorlog terug zouden worden gegeven en dat er nog actie tot rechtsherstel moest worden ondernomen. Het kadaster laat echter zien dat ook deze percelen in handen zijn gebleven van de oorlogskoper.

We zien hier dus dat flinke stukken landbouwgrond in handen bleven van de oorlogskopers, zonder dat de bewindvoerder zelfs maar op het idee kwam de gronden terug te vorderen. Een deel van die gronden was tijdens de oorlog ook nog eens verkocht voor een prijs die naar beneden was bijgesteld. Het optreden van de bewindvoerder, zelfs al zorgde hij er dan voor dat de koopsommen uiteindelijk betaald werden, verdient daarom geen aanbeveling.

Bronnen: Nationaal Archief: NL-HaNA, Landbouw / Grond- en Pachtzaken, 2.11.08.01, inv. nr. 115-117, dossiers M60, M63, M76, M134, M150; Archief Nederlands Beheersinstituut, inv. nr. 62462.