Verhaal

Het leven van Doris Blom-Cahn voor de onderduik

Door: Mandy Duijn

Deze bijdrage is toegevoegd via AndereAchterhuizen.nl, waar verhalen van Joodse onderduikers in kaart worden gebracht.

Mijn vader was goed in het maken van loopgraven. Hij had veel ervaring opgedaan tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hij raakte driemaal gewond en verdiende daarmee een ijzeren kruis. Dat IJzeren Kruis heeft tijdens de Tweede Wereldoorlog ons leven gered. We mochten langer in Naarden blijven wonen en hadden zo meer tijd om een onderduikadres te zoeken.

Verder dan een gewone soldaat heeft mijn vader het tijdens de Eerste Wereldoorlog nooit gebracht. Hij kwam altijd op voor Joodse soldaten die werden uitgescholden door hun meerderen. Daarvoor heeft hij meerdere keren in de bak gezeten. Als iemand het woord ‘Jood’ op een denigrerende manier gebruikte, sloeg zijn agressiviteit onmiddellijk toe.

Mijn vader zat in een café in Keulen waar ook de nazi-politicus Robert Ley aanwezig was. Ley kon het niet laten om Joden uit te schelden en mijn vader gaf hem een kaakslag. ’s Nachts waarschuwden vrienden ons dat er een huiszoeking zou plaatsvinden. Mijn vader pakte zijn koffer en vertrok onmiddellijk naar Nederland. Dat gebeurde op drie maart 1933. Wij volgden in augustus dat jaar.

Huizen

Op drie augustus 1933 reisden we met de trein van Keulen naar Nederland. We vestigden ons aan de Nieuwbussummerweg 77 in Huizen (Noord-Holland). Mijn vader had een paar maanden nodig om zijn zaak op poten te zetten en om een nieuw leven op te bouwen voor ons gezin. Hij verkocht slagroomaftapapparaten, de zaken ging steeds beter.

Het was prettig wonen in Huizen. Mijn zus Suse en ik bezochten de Nieuwe School, een openbare basisschool. We hadden klassen met vijf tot zeven leerlingen. Huizen was een strenggereformeerde gemeente, dus er zaten geen Huizenaren bij ons op school. Ik leerde niet zo snel Nederlands spreken als Suse. Mijn juffrouw sprak Duits en was er trots op, zodat ze met mij bij voorkeur Duits sprak. We werden spoedig opgenomen door de kinderen en voelden ons absoluut geen emigrantenkinderen.

’s Zomers kregen wij veel bezoek uit Duitsland. Mijn juffrouwen waren altijd wanhopig als ik na de grote vakantie weer op school kwam en twee talen door elkaar sprak. Gelukkig duurde deze toestand niet lang en sprak ik al gauw alleen nog maar Nederlands.

Naarden

Tien mei 1940, er was iets niet in orde. De radio stond hard aan. Langzaam werd ik wakker. Ik keek op mijn wekker, het was vier uur in de ochtend. Mijn vader stormde onze kamer binnen. ‘’Het is oorlog,’’ riep hij, ‘’de Duitsers zijn het land binnen gevallen.’’ Op straat liepen alle buren zenuwachtig rond in hun pyjama, er woonden vijf Joodse families bij ons in de laan.

We werden de volgende dag gewoon weer aan het werk gezet door mijn vader, hij had altijd een werkje voor je. Ik ging maar even bij hem kijken en was dan meteen het haasje. We moesten achter op het veldje een loopgraaf maken, voor als er bij ons in de buurt zou worden gevochten.

Er zaten drie NSB-meisjes in mijn klas op de huishoudschool, maar zij wisten niet dat ik Joods was. Ik merkte vaker dat mensen niet geloofden dat ik Joods was, ze zeiden dan ‘’maar je ziet er helemaal niet Joods uit.’’ Of als ze een vervelende opmerking over Joden maakten, zeiden ze er achteraan ‘’jou bedoelen we daar niet mee.’’ Het huishoudelijke werk interesseerde mij niet zo veel, maar ik ging toch over naar de volgende klas. Na de zomervakantie mocht ik echter niet meer naar de huishoudschool: verboden voor Joden.

Mijn oom Ernst had samen met meneer Kohn een ijssalon in Amsterdam die druk bezocht werd. In dezelfde straat zat echter nog een ijssalon, waar het ijs minder lekker was. De eigenaar van de salon, een NSB’er, kon dit niet hebben en gaf mijn oom aan. Oom Ernest en meneer Kohn hebben toen samen met wat andere mensen een verdediging gebouwd, maar dat mocht natuurlijk niet. Meneer Kohn werd direct naar Duitsland gestuurd. Mijn oom werd gevangen genomen en kreeg de doodstraf. Ik rende naar mijn kamer en huilde toen het nieuws ons bereikte. Hij was mijn liefste oom.

Steeds meer Joodse families verhuisden naar het Gooi. Zij kwamen hoofdzakelijk uit de kuststreek, waar ze niet mochten blijven wonen. We waren verplicht om ons vermaak thuis te zoeken, want overal kwamen bordjes ‘verboden voor Joden’ te hangen. We gaven af en toe onschuldige fuifjes bij elkaar. We dansten eerst wat. Daarna deden we spelletjes als woorden raden, die altijd met seks te maken hadden. Na de spelletjes ging het licht uit en werd er wat gevreeën. Ik was verliefd op Max Goldmann. Hij was zeventien jaar, had zwart haar en mooie bruine ogen.

In 1941 hebben we voor het laatst Sinterklaas gevierd bij tante Anna, een groot feest. Niet veel later is ze met mijn oom op hun onderduikadres opgepakt. Tijdens het transport naar Polen heeft ze op het station een redevoering gehouden over de mensonterende toestanden voor Joden. Ze zijn beiden nooit meer teruggekeerd.

Het vervolgen van Joden begon steeds grotere vormen aan te nemen. We moesten uren in de rij staan om emigratieformulieren te ondertekenen, waarin iedere Jood Israël en iedere Jodin Sara werd genoemd. In de krant werd de Jodenster bekend gemaakt. Ik was razend, ik wilde een normaal leven met school en plezier. Alle Joden uit het Gooi moesten naar Amsterdam verhuizen, waar veel van hen zijn opgepakt tijdens de razzia’s. Door het IJzeren Kruis van mijn vader mochten wij in Naarden blijven.

Alle rechten voorbehouden