Verhaal

Gezin Blom-Maij

Maurits, Rachel, Daniel Gerrit en John

Door: John Blom

Herinneringen aan het gezin Blom-Maij

Maurits Blom

Maurits Blom werd op 21 september 1894 geboren in de ’s-Gravesandestraat te Amsterdam als negende kind van de twaalf in het gezin van Toly Blom en Betje Koe. Toly was diamantbewerker en via de ANDB emancipeerde het gezin zich. Men ging niet langer naar de sjoel en er was levendige belangstelling voor politiek en het reilen en zeilen van de (Amsterdamse) samenleving. Ook boeken (van de Arbeiderspers) en lezingen kregen een plek. De kinderen Blom werden opgevoed met een besef voor waardigheid en bonafide vakprestaties. Integriteit stond hoog in het vaandel.
Alle kinderen Blom leerden een vak of een ambacht en wisten zich een plaats te verwerven in de maatschappij. Maurits, mijn vader leerde het vak van banketbakker en vestigde zich na zijn huwelijk met mijn moeder Rachel May, geb. 29 september 1894 als zelfstandig ondernemer in de Rijnstraat nr. 58 te Amsterdam.
Samen wisten ze een bloeiende zaak ‘Maison Blom” op te bouwen met specialiteiten als boter- en gemberkoek en orgeade- en gemberbolussen. Tot de juni 1942 was Maison Blom een goed florerend bedrijf met klandizie door de hele stad. Daarna liep de zaak ook nog wel goed, maar nam de omvang van de klandizie af. In april, mei 1943 ging het snel bergafwaarts. Mijn broer Gerrie werd op dinsdag 25 mei van dat jaar via de Polderweg, waar hij zich moest melden, ‘afgevoerd’ naar Westerbork en Sobibor, waar hij na aankomst op 6 juni ’43 door gasverstikking om het leven werd gebracht. Moeder kon het niet langer bolwerken – zij was al geruime tijd bedlegerig – en zij werd opgenomen in de Joodse Invalide. Vader en ik werden kort na de grote razzia van zondag 20 juni ‘43 – we hielden ons op die dag zelf schuil - opgehaald en naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. Ik ontsnapte nog diezelfde dag en ging het onderduikcircuit in. Ik overleefde de oorlog, maar vader werd doorgezonden naar Sobibor en hij werd bij aankomst op 16 juli 1943 door gasverstikking van het leven beroofd. Eenzelfde lot trof mijn moeder in november 1943 in Auschwitz.
Maurits was een sterke persoonlijkheid, die nadat Rachel bedlegerig werd (1940) het bedrijf en het gezin goed overeind kon houden. Maar hij was behalve stevig en in staat tot het dragen van een ruime verantwoordelijkheid, vooral ook een warme persoonlijkheid en een beminnelijk mens. Hij had geen vijanden en mensen vonden het altijd fijn als hij met ze in contact kwam. Hij was ook een rechtschapen werkgever. Wij hadden ongeveer vijf werknemers als vast personeel en soms wel 5 lossere krachten. De vaste mensen kwamen als jong broekie en bleven zolang de zaak bestond. Er werd hard gewerkt met werkdagen van minstens acht uur , maar van tijd tot tijd werd er ook veel en smakelijk gelachen.
Maurits beschikte over een innerlijke kracht die hij op mij heeft overgedragen. Het is dank zij die kracht, dat ik de gruwelijke tijd van de onderduik en ook het leven daarna heb kunnen dragen en dat ik er niet onderdoor ben gegaan.
Hij verdient het herinnerd te worden.

26-01-2011 John Blom,
-------------------------------

Rachel Blom-May

Rachel Blom-May werd op 24 sept. 1894 in Amsterdam geboren en bracht haar jeugd met één zus en vier broers door op het Waterlooplein. In 1920 trouwde ze met Maurits Blom, ook in september 1894 geboren. Zij werden de ouders van Gerrie (Daniel Gerrit) Blom, geboren 24 mei 1922 en van mij, John Blom, geboren 27 oktober 1930.
Gescheiden van elkaar werden mijn moeder, vader en mijn broer Gerrie naar resp. Sobibor en Auschwitz gebracht waar ze werden vergast. Moeder in Auschwitz. Dat was in de tweede helft van 1943.
Mijn vader. Maurits, had samen met mijn moeder een goedlopende banketbakkerij met winkel en chocolaterie opgezet in de Rijnstraat 58 te Amsterdam. De zaak, Maison Blom, was o.a. bekend vanwege zijn gember- en orgeadebolussen en had in zijn gloriedagen een uitgebreide klandizie. In mei-juni 1943 viel het doek.
Rachel, Sjellie, zoals ze genoemd werd is voor mij in het korte leven (tot mijn 12e jaar) dat ik met haar doorbracht, een wat raadselachtige vrouw gebleven.
Een aantal dingen overheersen in mijn herinnering: ze was enigszins kil in haar gevoel. Nooit heeft ze me als kleintje opgepakt of geknuffeld. Ze bleef emotioneel op afstand. Het leek wel of ze geen echt contact kon maken. Toch was ze altijd prominent aanwezig in ons gezin, omdat ze heel sterk gericht was op goede manieren en op hygiëne en afkerig van alles wat naar lichamelijkheid neigde.
Ik kende haar aanvankelijk als een hard werkende vrouw, die de zorg voor de winkel voor haar rekening nam. Tegen het eind van de jaren dertig trok ze zich meer en meer uit het bedrijf terug en de laatste jaren – vanaf 1940 – werd ze in toenemende mate bedlegerig.
Wat was er met haar? Wat heeft haar tenslotte zo gemaakt?
Ik weet het niet.
Ik heb wel mijn veronderstellingen. Ik denk dat ze als meisje, samen met haar zus, in een arm gezin van overwegend mannen weinig respect kreeg. Een vak leren of meer scholing dan de lagere school zat er niet in.
Wat ouder geworden, rondom haar 20e , kon ze zich optrekken aan de successen van twee van haar broers die geslaagde en rijke diamantairs werden. Zelf was ze toen een schoonheid afgaande op een foto van haar als jongvolwassen vrouw.
Ik denk ook dat antisemitische gebeurtenissen en de situatie in Duitsland van de jaren dertig haar bang hebben gemaakt. Er waren de schrijnende verhalen van de Joodse vluchtelingen. Thuis hadden we Joodse Duitse dienstmeisjes, vluchtelingen.
Na de razzia in februari 1941 op het Waterlooplein, waarbij ook een goede vriend van Gerrie, die toen 18 jaar was, werd weggevoerd om nooit meer terug te keren, werd het sociale klimaat ons heen grimmig en dat was ook de periode dat moeder zich terugtrok op haar bed.
Eind mei 1943 – nadat Gerrie was afgevoerd vanaf de Polderweg – werd moeder opgenomen in de Joodsche Invalide. In september 1943 nadat Gerrie en vader al lang tot as vergaan waren in Sobibor en ik eind juni ontvlucht was uit de Hollandsche Schouwburg, werd zij overgebracht naar Westerbork. Van daar schreef zij nog enkele briefkaarten naar schoonzuster Jet de Vos-Blom. Ze schreef toen dat ze weer verlangde naar haar gezin en hoopte dat het niet zo lang meer zou duren. Zij werd in november 1943 in Auschtwitz vergast.
Nu – zo heel veel jaren later en met mijn 80 jaar veel ouder dan zij ooit heeft mogen worden – kijk ik met een gevoel van meewaren op haar leven terug. Zij was geen kwaad mens en op haar manier heeft ze haar omgeving en ieder van ons gegeven wat ze had.
Vader en zij hadden het helemaal voor elkaar. Zij hadden met hun zaak financieel goed geboerd, konden zich een stukje grond op de Veluwe in de buurt van Elspeet veroorloven en zouden zo gauw de omstandigheden dat weer mogelijk maakten, zich daar in een eigen huisje terugtrekken, het bedrijf aan een waarnemer overlatend.
Het doet pijn en het maakt erg verdrietig - nu achteraf – te zien hoe het leven haar behandeld heeft. Ze heeft de kansen die haar in haar jeugd en jong volwassen leven geboden werd met beide handen gegrepen, maar het is haar onmogelijk gemaakt haar leven tot een bevredigend einde te brengen.

John Blom,
26 januari 2011.

-----------------------------------------------------------------

Daniel Gerrit Blom

Daniel Gerrit Blom, werd op 24 mei 1922 in Amsterdam geboren. Pas acht jaar later in 1930 kwam ik op de wereld. Van meet af aan was Gerrie “mijn oudere broer” en was ik zijn “kleine broertje”. De leeftijdsafstand tussen ons was te groot om dagelijks intensief contact met elkaar te hebben. Maar we leefden uiteraard wel onder één dak, zagen en spraken elkaar dagelijks; onze levenssferen liepen echter sterk uiteen. In die twaalf jaar die ik met Gerrie doorbracht voordat hij vergast werd heb ik hem altijd benijd om alles wat hij kon en mocht. In mijn ogen was hij een almachtig supermens, die behalve dat hij alles kon ook de wijde wereld introk. Ik herinner me hoe hij met volle fietstas en gitaar op de rug langs jeugdherbergen op trektocht ging door Nederland en België. HIJ wel.
Ik heb hem echter ook bewonderd en de enkele keren dat ik met hem mee mocht naar zijn vriend Albert Maykels, voelde ik me geweldig gevleid. Ik maakte vanuit mijn jaloezie vaak ruzie met hem, maar ik hield ook veel van hem en toen hij tenslotte in mei 1943 ons huis verliet voor zijn deportatie, was ik ontroostbaar en heb dagenlang gehuild. Mijn grote broer….

Gerrie was een gevoelige jongen, die gezien was en veel vrienden had. Behalve de trektochten met vrienden, maakte hij ook muziek. Hij speelde gitaar en imiteerde met zijn vriend Simon Hakker het duo Johnnie en Jones. Hij koos voor het diamantvak en was lid van de ANDB waar hij met Simon en anderen optrad op variétéavonden. Met Albert Maykels en diens vriendin Iet Keppel heeft hij tot aan zijn deportatie intensief contact gehad. Ze waren boezemvrienden.

Gerrie ontving op zijn 21e verjaardag, op maandag 24 mei de oproep om zich de volgende dag te melden op de Polderweg. Nog geen 14 dagen later werd hij op 4 juni in Sobibor vergast.
Ondanks zijn korte leven heeft hij voor veel mensen erg veel betekend, niet in de laatste plaats voor mij.

30-01-2011 John Blom

John Blom heeft zijn ervaringen opgeschreven in het boekje:
Nooit meer naar huis : mijn ontsnapping uit de Hollandsche Schouwburg. Zie: Collectie Joods Historisch Museum 20080101/799Blom
-------------------------------------------