Verhaal

In Memoriam III

1933-1945

Negen maanden nadat Adolf Hitler rijkskanselier is geworden, in september 1933, is er ophef in Apeldoorn over twee bijeenkomsten van de Nationaal Socialistische Beweging (N.S.B.).

Justus beoefent in zijn vrije tijd de denksport schaken. Hij is lid van de ‘Apeldoornsche Schaakvereeniging’. Zo ook Izaac Hoogstraal (1895-1945) of Isidoor Hoogstraal (1906-1942). Samen met deze ‘Hoogstraal’ wordt Justus door schaakvereniging ‘Dr. Euwe’ uitgenodigd op een wedstrijdavond, zonder mededinging: waarschijnlijk kwam ‘Dr. Euwe’ spelers tekort tijdens deze avond. Justus behoort die avond tot de spelers met de minste resultaten. Aan het einde van de avond laat Justus weten de uitnodiging, en de avond, erg te hebben gewaardeerd en de vereniging het beste toe te wensen.

Lina controleert voor de damesvereniging de boeken, zodat de penningmeester van het gezelschap goedkeuring kan krijgen voor haar werk van het afgelopen boekjaar. Bovendien is zij druk met haar werk bij de voogdijvereniging. In deze hoedanigheid stemt zij bijvoorbeeld af met pleegouders, de biologische ouders en het ministerie van Justitie hoe de vakanties worden ingevuld van de kinderen die onder de voogdijvereniging vallen. In dezelfde hoedanigheid is zij in 1935 aanwezig bij de besnijdenis van Willy van Beever (1930-1943), patiënt van Paedagogium Achisomog.

Ondertussen wordt Justus meerdere malen herkozen als kerkenraadslid. Op enig moment duidt de voorzitter van de geloofsgemeenschap Justus als orthodox. En namens deze raad mag hij spreken tijdens de uitvaart van de heer Van Son, een prominente persoon binnen de Joodse geloofsgemeenschap (1936). Justus kijkt terug op het stichtingswerk dat de heer Van Son heeft verricht en de groei die de gemeente daardoor heeft mogen doormaken. Binnen de kerkenraad heeft Justus zich verbonden aan de schoolcommissie. Lina begint bij het Apeldoornsche Bosch als lijkverzorgster en naaister van doodskleding.

In 1937 kondigt Salomon Abraham van Witsen (1867-1943) zijn emeritaat aan, hij stopt als voorganger van het Apeldoornsche Bosch. Voor het echtpaar Van Witsen wordt een afscheid georganiseerd waarbij onder andere de Apeldoorners Freerk Hoogstraal (voorganger van het dorp Apeldoorn), Bension Levie Hes (secretaris) en Jacques Lobstein (geneesheer-directeur) een toespraak houden. Ook Justus mag namens de kerkenraad ‘van het dorp’ het echtpaar toespreken.

In april 1938 laat Justus zich als handelsondernemer inschrijven in het register van de Kamer van Koophandel. Wat de zaak precies heeft ingehouden, is onbekend gebleven. Een paar maanden na de start van de onderneming doneert het echtpaar Elzas een klein bedrag ten bate van het ‘Joodsche Blinden-instituut te Jeruzalem’. Ook enkele andere Apeldoorners worden bij naam genoemd.

Waar twee jaar eerder de voorganger van het Apeldoornsche Bosch met emeritaat ging, is het nu de beurt aan Freerk Hoogstraal, de voorganger van de geloofsgemeenschap van het dorp, om met emeritaat te gaan. Ook ditmaal mag Justus als vice-voorzitter een woord van dank spreken. Lina biedt namens de damesvereniging ‘Ateres Nosjiem’ het erelidmaatschap en ‘een stoffelijke blijk van waardering’ aan, Freerk was al die jaren de godsdienstleraar van de vereniging. In de zomer van 1940 wordt het tuinhek van het gezin Elzas ‘vol’ met hakenkruizen geschilderd, Justus informeert hierover de politie.

In juli 1941 komt de volgende melding binnen bij de politie: de synagoge wordt vernield. Agent Davidson wordt ter plaatse gestuurd. Daar aangekomen treft hij binnen vijftien personen aan die het interieur van het gebedshuis aan het vernielen zijn. Vermoedelijk vinden er geen arrestaties plaats, het politierapport noemt geen namen: ‘Op mijn last werd hiermede ogenblikkelijk opgehouden, waarna ze zich verwijderen’. Nog geen week later wordt de synagoge in de brand gestoken, de schade aan het pand in het interieur is groot.

Op 29 juli 1941, enkele dagen na de brandstichting in het gebedshuis, komt de kerkenraad bijeen. Voorzitter Henri van Son spreekt over de treurige omstandigheden en diepdroevige gebeurtenis. Van Son geeft aan dat het in de geschiedenis van de kerkenraad nog niet is voorgekomen dat het gebedshuis niet beschikbaar was voor de vergadering. Ze kunnen nu terecht in het huis van de voorganger, Slagter (door de anti-Joodse maatregelen was het niet mogelijk een ruimte af te huren). Van Son vraagt de kerkenraadsleden om berusting na de golf van geweld, en hoopt dat de geloofsgemeenschap voor verdere rampen wordt bewaard. Van Son geeft aan dat hij ‘hedenmiddag’ opnieuw bij de politie is geweest (later blijkt dat ook Justus meegeweest is, hij komt later op de kerkenraadsvergadering). Ze hebben aan de politie de volgende vier vragen gesteld:
1) Wanneer wordt de synagoge weer vrijgegeven?
2) Wanneer kunnen we starten met de restauratiewerkzaamheden?
3) Kunt u na de restauratie de veiligheid van het pand en zijn inboedel waarborgen?
4) Waar kunnen wij ons tot richten om de schade proberen vergoed te krijgen?

Van Son geeft ook aan dat commissaris Meijer vandaag niet beschikbaar was, maar dat hij in het vorige gesprek ‘zeer correct’ was. Niet alleen de notulen van de kerkenraad, maar ook het politierapport maakt melding van dit bezoek, de gestelde vragen zijn echter niet in de dagrapporten opgenomen.

In de weken die volgen blijkt dat commissaris Meijer heeft toegezegd dat er tijdens de kerkdiensten bewaking zal zijn, zodra de synagoge weer gebruikt kan worden. Gelijktijdig adviseert Meijer het kerkbestuur om het gebouw niet te laten herstellen. De kerkenraad gaat ook in gesprek over de vraag of particuliere beveiliging, bijvoorbeeld door gemeenteleden zelf, een optie is.

De meest hinderlijke schade aan het gebedshuis is aan het dak. Er gaan stemmen op om dit zo spoedig mogelijk te laten repareren, zodat er -zij het op beperkte wijze- weer diensten gehouden kunnen worden. Of tenminste een kleinere dakreparatie te laten uitvoeren, zodat de kans op instorten geminimaliseerd wordt. Binnen de kerkenraad is twijfel. Kerkenraadslid Levie Bension Hes vraagt zich af: Lopen we als Joodse gemeenschap niet opnieuw gevaar als we de synagoge te zijner tijd weer in gebruik gaan nemen? Zullen de nazisympathisanten dit niet opvatten als een provocatie en opnieuw toeslaan? Welke consequenties heeft dit voor ons gebouw en ons als gemeenteleden ...?

Op 9 oktober 1941 wordt in Apeldoorn een willekeurig aantal Joden opgepakt. Een van die willekeurige slachtoffers is Justus. De avond voor deze arrestaties spreekt de commissaris van politie van Apeldoorn het voltallige personeel toe. Hij doet uit de doeken hoe hij het arresteren wil gaan aanpakken. Slechts enkele weken eerder heeft Justus al zijn werk voor de kerkenraad neergelegd. Dit heeft hij schriftelijk laten weten. In de eerste vergadering waarbij Justus niet meer aanwezig is, wordt hier aandacht aan besteed. Er staat onder meer geschreven: ‘Dat de heer Elzas gemeend heeft, zonder verdere commentaar al zijn functies in de gemeente te moeten neerleggen’. Onoverbrugbare meningsverschillen tussen (vooral) de voorzitter en Justus worden hierbij als reden aangegeven. De voorzitter spreekt over vele pogingen die hij ondernomen heeft om met Justus in gesprek te gaan en die vruchteloos zijn gebleken; Justus wil geen contact.

Op een volgende vergadering, in november 1941, is de kerkenraad opnieuw bijeen, ze zijn geschokt over de arrestatie en deportatie van dertien Joodse mannen, waaronder Justus. Ze staan stil bij de achtergebleven gezinsleden van deze mannen, hierna nemen zij ‘enkele minuten stilte in acht’.

Juist op 9 oktober 1941 laat Lina in het register van de Kamer van Koophandel opnemen dat de zaak van haar man Justus ‘moet worden opgeheven’. De reden van deze ‘opheffing’ staat niet beschreven (...). Lina neemt zelf de afwikkeling op zich.

De opgepakte Joodse mannen worden vanuit Arnhem naar het dan al beruchte kamp Mauthausen gedeporteerd. Justus komt daar op 11 oktober 1941 aan. Hij krijgt het gevangenennummer 5549 toegewezen. Slechts enkele dagen na zijn arrestatie, op 14 oktober 1941, wordt hij in Mauthausen om het leven gebracht. De familie heeft hoogstwaarschijnlijk een bericht van overlijden ontvangen. Tegen betaling van 21 Duitse mark kunnen zij de urn met as ontvangen.

Een getuige verklaart na de oorlog het volgende: Ook ik stond bij de eerste razzia in oktober 1941 op de lijst. We hadden, van een politieman, ik weet niet meer wie, een seintje gehad dat er iets zou gebeuren. Ik ben toen ‘s avonds al om 8 uur naar de inrichting gegaan, ik had toevallig nachtdienst. En die nacht is men inderdaad om mij geweest. Mijn vrouw was bij de buren [lees: Mietje Vomberg-de Horst] gaan slapen, ze hoorde dat er een raam werd ingeslagen en door de politie het huis werd binnengegaan. De getuige vertelt verder dat de politiemannen naar de inrichting [lees: het Apeldoornsche Bosch] gingen en contact legden met de afdeling. Op dat moment vlucht dezelfde getuige met enkele collega’s en duikt een paar maanden onder. Administrateur van de inrichting Bension Levie Hes (1891-1943) vertelt dat de nazi’s beloofd hebben het Apeldoornsche Bosch met rust te laten. Hij verzoekt de onderduiker terug te keren, omdat hij anders de doorbetaling van het salaris niet kan garanderen.

De registratiekaart van de Joodse Raad noemt Lina als een gezonde vrouw en ‘een flinke vrouw, opofferend voor anderen’.

Van Lina is er een ongedateerd, zogenoemd ‘Gesuch’-document bewaard gebleven. Dit is een verzoek gericht aan de Joodsche Raad, afdeling ‘Expositur’. Hierin probeerden Joden die zich moesten melden voor overbrenging naar kamp Westerbork, om uitstel te verkrijgen voor werk in een werkkamp in het Oosten (het betreft hier geen werkkamp in Nederland, maar het voorspiegelen van een werkkamp in Duitsland of bezet Polen). In een enkel geval werd een ‘Gesuch’ ook ingediend in het doorgangskamp. Op het ingediende verzoek wordt genoemd dat de man van Lina naar Mauthausen ‘werd overgebracht’ en aldaar overleden is.

Lina duikt op onbekende datum onder. Verwanten die in 2021 nog in leven zijn, hebben uit overlevering dat Lina zich met meerdere onderduikers in een kelder heeft schuilgehouden.

Uit de dagrapporten van de politie komt een beeld naar voren dat er in meerdere ‘Jodenwoningen’, nadat de bewoners waren weggevoerd, inbraken zijn gepleegd. Bij een controle die door een agent op 26 februari 1943 is uitgevoerd blijkt dat de ‘brandstofschuur’ van de woning van de familie Elzas een van de drie ‘Jodenwoningen’ is die niet goed afgesloten is. Mogelijk betreft het een inbraak.

Walter en Remy worden op 22 oktober 1942 in doorvoerkamp Westerbork geregistreerd en al de volgende dag naar Auschwitz gedeporteerd. Tachtig kilometer voor dit vernietigingskamp moeten de broers de trein verlaten om dwangarbeid te verrichten in ‘Midden-Europa’.

Tobias vertrekt op onbekende datum naar het Belgische Kalmthout, en wordt vervolgens vlak bij de Zwitserse grens door de Duitse politie opgepakt. Hij wordt geïnterneerd in doorgangskamp Drancy en op 4 maart 1943 omgebracht in Auschwitz.

Roosje wordt op 22 januari 1943 naar doorgangskamp Westerbork gedeporteerd. Op 2 februari 1943 wordt ook zij naar vernietigingskamp Auschwitz gedeporteerd en omgebracht.

De woning van de familie Elzas-Emanuel wordt in augustus 1944 verkocht. Het pand wordt voor ƒ 6.000, sterk onder de marktwaarde, verkocht. Omgerekend naar het heden wordt er € 40.845 voor betaald. Vastgoed van Joden werd voor die tijd onteigend en door enkele administratieve handelingen als zijnde legaal in de markt gezet.

De directe buurman van Lina, en haar broer Jakob, is landschapsarchitect Kees Cornelis van Nes. Hij ontvangt 3.000 gulden (omgerekend naar het heden ruim 22.284 euro) van Jakob, Hij getuigt na de oorlog: ‘Ik had destijds dat geld van J. Emanuel in bewaring ontvangen met de afspraak dat ik er mee kon doen, wat ik wilde, als het maar niet in handen der Duitsers zou vallen’. Elders schrijft Van Nes: ‘Er werd mij gevraagd om het geld aan de familie af te geven voor het geval hij en zijn vrouw niet zouden terugkeeren na den oorlog’. Wat vermoedelijk bij het eerste citaat wordt bedoeld is dat hij het geld kon gebruiken, zolang het volledige bedrag na de oorlog weer opvraagbaar was.

Al in de zomer van 1945 is eerdergenoemde buurman Van Nes actief bezig om de 3.000 gulden terug te geven aan Lina, die als enige bewoonster van het adres de oorlog heeft overleefd. Het wordt ook duidelijk hóe Lina de oorlog overleefd heeft: ‘Mevrouw Elzas heeft alles verloren: man, 4 kinderen, huis en inboedel. En van de 9 mensen op de Sophiapark 4 is zij alleen overgebleven. Onze dochter heeft haar meegenomen op de dag, dat zij zich bij de bezetter moest melden. Mijn schoonzoon, D. Folmer, die ook in het verzet gevallen is, heeft voor haar gezorgd’. Het betreft Theodora (‘Doortje’) Folmer-van Nes en haar man Dirk Willem Folmer. Dirk Willem Folmer wordt in december 1940 gearresteerd, ingesloten in ‘Het Oranjehotel’ en vervolgens overgeplaatst naar Kamp Amersfoort, waar hij een dagboek bijhoudt. Op 29 mei 1942 weet hij te ontsnappen, en daarbij zijn manuscript mee te nemen. Hij duikt onder, maar wordt in 1944 opnieuw gearresteerd en overleeft de oorlog niet.