Verhaal

Op zoek naar Hans Goudsmit

Onderzoekfeuilleton Deel 4: onderduik

Ik weet ondertussen meer over de periode tussen Hans’ vrijlating uit Westerbork (17 juli 1943) en zijn opsluiting in de gevangenis van Leeuwarden, 3 september 1944. We wisten al (Deel 1) dat Hans in die periode van veertien maanden in het Friese terpdorp Blija bij Jan Eelhart was ondergedoken.

Dankzij de hulp van Elske komt het onderzoek in een stroomversnelling. Elske stuurt me op 26 juni de contactgegevens van… ik kan mijn ogen haast niet geloven, Asser Goudsmit, Hans’ broertje, geboren op 2 januari 1931. Hij is nu dus 86, woont in de Verenigde Staten en heeft een andere voornaam aangenomen. Dat kan ik me wel indenken voor iemand wiens naam met Ass begint.

Ik wil Asser meteen bellen – maar ben toch ook bang dat het op niets zal uitlopen. De man kent mij niet, een vreemde uit Holland die zich in zijn familiegeschiedenis mengt. Hij heeft alle recht mij af te kappen, waar bemoeit u zich mee meneer, it’s none of your business. De spanning voor zo’n telefoongesprek is groot. Het eerste gesprek, via Skype, blijft kort. Asser heeft geen computer en dus ook geen email. Zijn oudste broer (Abraham) noemt hij spontaan Aby en hij bevestigt zo wat ik al gevonden heb.

Wanneer zal ik opnieuw bellen? Ik stel het uit tot de volgende dag en bel hem laat in de avond. Het gesprek wordt twee keer onderbroken doordat Skype wegvalt, dat helpt niet echt. Maar mijn opluchting is groot als ik merk dat Asser geen weerstand toont om met mij, een wildvreemde die hem gisteren out of the blue belde, over zijn traumatische familiegeschiedenis te spreken.

Deze aflevering is gebaseerd op hetgeen Asser – ik hou zijn oorspronkelijke voornaam aan – mij op 27 juni vertelt en op en ontdekking die ik enkele dagen later doe. Door zijn naam simpelweg te googlen stuit ik op de audiotapes van een interview dat hij 35 jaar geleden heeft gegeven. Aan het eind van het interview van twee-en-half uur weigert Asser de verklaring te tekenen die hem door de interviewer wordt voorgelegd. Maar hij stemt wel mondeling toe dat de tapes naar het US Holocaust Memorial Museum zullen gaan. De status van het interview – volledig openbaar, zoals het USHMM beweert, of niet – is daardoor niet volledig helder. Vandaar hier geen nadere bronaanduiding.

Na de inval van de Duitsers proberen Hans en zijn oudere broer Aby in mei 1940 naar Engeland te vluchten. Maar als zij 'aan het strand' komen (de woorden van Asser, 9 jaar oud in 1940) is 'de laatste boot vertrokken'. Aby en Hans worden drie jaar later samen doorgangskamp Westerbork binengebracht, om precies te zijn op 15 april 1943. Zij hebben daar volgens Asser ieder een baantje, waarschijnlijk doelt hij op 'Hulp aan Vertrekkenden'; lees Deel 3 over Hans' omzwervingen in de maanden daarna. Na zijn vrijlating uit Westerbork gaat Hans in juli 1943 naar zijn vrouw Roby, broertje Asser en ouders aan de Pretoriusstraat in Amsterdam. Daar blijft hij maar een paar dagen, hij besluit onder te duiken. Een neef heeft contacten bij het verzet, en via hem komt Hans in Blija terecht. 

Razzia

De rest van het gezin duikt onder na ternauwernood aan deportatie te zijn ontsnapt. Vader Simon, moeder Sophia, Asser – dan 12 jaar – en Roby worden van huis gehaald en naar de Polderweg gebracht, een terrein aan het spoorwegemplacement bij het Muiderpoortstation. Daar staan veewagons klaar. Asser herinnert zich geen datum, wel dat hij hier voorzitter Abraham Asscher van de Joodse Raad heeft gezien. Het gaat daarom hoogstwaarschijnlijk om de laatste, grote razzia in Amsterdam waarbij ook de 'onmisbaarste onmisbaren' (Jacques Presser), de top en kern van de Joodse Raad, eraan moesten geloven: 29 september 1943.

Op het terrein aan de Polderweg zijn in Assers herinnering wel vijfduizend joden bijeengedreven voor transport. Hauptsturmführer Ferdinand Aus der Fünten die leiding geeft aan de deportaties uit Amsterdam, is hier persoonlijk aanwezig. Hij merkt slager Simon Goudsmit op en laat hem bij zich roepen. In het Duits blaft hij hem toe: Wat doe je hier? Ga je slagerij opendoen en vlees verkopen! Simon Goudsmit krijgt opdracht meteen met zijn gezin te vertrekken. Slechts eenhandjevol anderen wordt uit de menigte gehaald, de rest gaat op transport. Dit is het sein voor het gezin om nu ook onder te duiken.

Asser zelf heeft op een groot aantal adressen gezeten, het eerste in Heemstede. Ik hoor hem de plaats waar mijn sjoel staat letter-voor-letter spellen voor de Amerikaanse interviewer. Daarna is hij kort in De Bilt en enkele maanden in Bilthoven waar zijn ouders ondergedoken zitten. Op zijn 13e verjaardag, 2 januari 1944, krijgt hij daar van zijn vader zijn eerste sigaret. De viering van zijn bar mitzwa schiet erbij in.

 

Blija ca. 1930 (Fries Fotoarchief, Tresoar Leeuwarden)

Blija

Uiteindelijk komt Asser in Blija terecht. Hij heeft een vals persoonsbewijs onder naam van Wim Smit uit Rotterdam. Of Hans dan al in Blija is, blijft onduidelijk. Ze wonen op onderduikadressen kort van elkaar, zo’n tien minuten te voet. Hans woont bij een alleenstaande man – dat moet dus Jan Eelhart zijn geweest, de man die Hans met drie woorden karakteriseerde bij de onthulling van de gedenksteen in Menaldum precies vier jaar na de executie (Deel 1). Een enkele keer komen de broers elkaar tegen, zoals eens bij de klompenmaker. Ze veinzen elkaar niet te kennen.

Asser schrijft zijn broer brieven en blijft meestal binnen, Hans vertoont zich veel op straat, té veel. Asser vindt hem onvoorzichtig. Het wordt Hans noodlottig. Op een nacht begin september ’44 (Asser noemt de datum niet) wordt hij gepakt. Spoedig daarna wordt Asser overgebracht naar een nieuw onderduikgezin in Hallum. Daar blijft hij tot de bevrijding. Ergens in die periode komt een dominee hem vertellen dat zijn broer dood is.

Aan de arrestatie van Hans was – in de herinnering van Asser – een incident op straat voorafgegaan. Een hoge Duitser meende hem te kennen als iemand die in de luchtmacht had gediend. Hans reageerde geïrriteerd en noemde het onzin. De naam van deze Duitser is één van de weinige namen die Asser zich precies herinnert: Willy Staal.

In de nacht na dit incident melden zich zeven Duitsers op Hans’ onderduikadres. Hans en Jan Eelhart zitten naar de radio te luisteren. Eelhart – Asser noemt zijn naam niet – zegt Hans via de achterdeur te vluchten, maar Hans weigert en gaat de radio verstoppen. Hij en Jan Eelhart worden gepakt en per fiets afgevoerd. Tijdens die rit probeert Hans te ontsnappen. Hij wordt in zijn been geschoten. Als Assers herinnering klopt is Hans Goudsmit op 3 september 1944 met een beenverwonding in de gevangenis Leeuwarden afgeleverd.

En Roby, Hans’ vrouw? Uit niets blijkt dat zij ook in Blija zou zijn ondergedoken. Vrijwel zeker is zij samen met haar schoonouders tot het eind van de oorlog in Bilthoven geweest.

Na de oorlog krijgt Asser Hans’ overjas. Hij zit vol kogelgaten en Asser concludeert daaruit dat zijn broer niet heeft geleden. Hij laat de jas herstellen en draagt hem nog jaren.


Bronnen

Asser Goudsmit, interviews 17 februari 1982 en 27 februari 1983 (plm. 150 min.); telefonisch interview 27 juni 2017

J. Presser, Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945. 2 delen. Den Haag, Staatsuitgeverij 1985, 385-87