Verhaal

Wat mij is verteld over de familie Gans

Mijn grootouders woonden op de Kramatweg 27, boven de drukkerij van meneer Gans (geboortekaarten etc.) Mijn moeder was het vriendinnetje van Branca, ze scheelden een jaar (Branca van 1931, mijn moeder van 1932).

Piet Gans, de vader, en zijn zoon Philip verdwenen al vroeg in de oorlog naar een werkkamp. Mevrouw (Mathilda) Gans, die erg bevreesd was, had hen ook daartoe 'aangemoedigd', omdat ze dacht dat daarmee erger te voorkomen was (zoals de Duitsers wilden).

Moeder en dochter Gans bleven tot ver in de oorlog half ondergedoken in hun huis zitten, het verzet zorgde ervoor dat ze te eten kregen.
Tot op een dag de man van het gas kwam, letterlijk: hij kwam voor de gasmeter. En hij heeft ze verraden.
Na de oorlog heeft mijn oma nog tegen hem getuigd.
Toen Branca en mevrouw Gans werden opgehaald, is mijn oma nog brood voor ze gaan halen.

Mevrouw Gans gaf verschillende dingen aan haar, die waarde voor haar hadden, wat foto's, platen waarop Philip te horen was, die zong in de synagoge... Een WA-man kwam naderhand nog bij mijn oma aan de deur met een vissenkom. 'Wat leeft, hoeft niet dood', zei hij, waarop mijn oma hem alleen maar vernietigend aankeek. En zo zijn Branca en haar moeder verdwenen.

De dingen die mevrouw Gans aan mijn oma gaf, zijn nu via mijn moeder bij mij terechtgekomen. Een foto van Branca hoop ik binnenkort toe te voegen aan de tentoonstelling in het Stadsarchief over vermoorde Joodse kinderen. Helaas heb ik geen scanner, dus - geen foto. -- Johan Herrenberg

Alle rechten voorbehouden