Addition

Het archiefje van Hedwig Stern (1895-1942)

Resten van een leven

In oktober 2015 is het Joods Historisch Museum door een schenking van de heer J.D. Meulman in het bezit gekomen van een klein archiefje met betrekking tot de Duits-joodse vluchtelinge Hedwig Stern. Het betreft een onooglijk stapeltje oud papier; alles wat rest van het leven van 'zomaar' een slachtoffer van de Holocaust.

By: Peter Buijs
All rights reserved

De persoonlijke papieren doken omstreeks 1985 voor het eerst op in Den Bosch, in welke plaats de alleenstaande Hedwig Stern tussen 9 september 1940 en 29 augustus 1942 (de dag van haar transport naar Westerbork) op verschillende adressen woonde.

Het stapeltje papieren bevat helaas geen foto’s, zodat we haar geen gezicht kunnen geven. Wel bevat het allerlei documenten die betrekking hebben op geboortes, sterfgevallen, op een zich eindeloos voortslepende erfeniskwestie, op haar verschillende baantjes als verkoopster en op haar vlucht naar Nederland in 1933. De documenten laten verder zien hoe Hedwig haar bestaan in Nederland probeerde op te bouwen, als huishoudster, aanvankelijk in Leiden. Tenslotte tonen ze hoe het net van vervolging en vernietiging zich ook rond Hedwig Stern sloot. Het archiefje geeft kortom zicht op het leven en het dramatische einde van een gewone joodse vrouw in ongewone en bewogen tijden.

Dat leven begon onder een wat ongelukkig gesternte. Op 3 maart 1895 werd Hedwig (Hede) Stern in Elze bij Hannover geboren. Toen ze nauwelijks een jaar oud was, verloor ze haar moeder, Ida Stern-Tobias, die in 1896 al op 26-jarige leeftijd overleed. Enige tijd daarna moet haar vader, de leerfabrikant Siegmund Stern, zijn hertrouwd met Regina Catzenstein, uit welk huwelijk op 20 september 1899 Hedwigs halfbroer Fritz geboren werd.

Zowel aan haar vaders als aan haar moeders kant was de familie tamelijk welgesteld. De familie Stern woonde al sinds 1851 in Elze en de verschillende familieleden waren er veelal werkzaam in handel en industrie. Grootvader David Stern had een leerlooierij annex leerfabriek aan de Bahnhofstrasse 2 (nu 20) in Elze. Hij en zijn zoon Siegmund, Hedwigs vader, die de leerfabriek later overnam, deden goede zaken. Ook de familie van haar moeder, de familie Tobias, was in goeden doen, wat blijkt uit de erfeniskwestie, waarop het archiefje zicht geeft.

Na haar schooltijd werkte Hedwig in verschillende warenhuizen en winkels als verkoopster. In 1913 begon ze als vrijwilligster bij Warenhaus Frankfurt in Wetzlar, waar ze in december 1914 een betrekking als verkoopster kreeg. Bij haar vertrek in april 1915 omschreef haar werkgever haar als “ehrlich und fleissig” en werd in haar geprezen dat zij zich inzette “uns durch ihre Leistungen zufrieden zu stellen.” Daarna volgden verschillende andere betrekkingen in onder andere Wildbad, Bromberg, Stadthagen en Hannover. Het langst werkte ze in Hannover bij Kaufhaus Molling & Co. Tussen 21 oktober 1920 en 30 september 1931 werkte ze hier op verschillende afdelingen.

Al in 1917 was haar grootmoeder Frieda Tobias-Gumpert overleden en uit haar testament bleek dat zij haar kleindochter Hedwig niets naliet. Dit vanwege het feit dat Frieda Tobias haar overleden dochter Ida, Hedwigs moeder, al bij leven een schenking had gedaan. Hierin lag de kiem voor een zich jarenlang voortslepende erfeniskwestie. Van het feit dat haar oom Rudolf Tobias Hedwig wel in zijn nalatenschap had betrokken, bleken andere familieleden niet gecharmeerd te zijn en een en ander leidde tot een zaak, die voortduurde tot lang nadat Hedwig in augustus 1933 in Nederland was neergestreken. Door de zeer emotionele briefwisselingen hierover raakte Hedwig zo overstuur dat ze het bed moest houden.
Eerder al, in september 1931, was er een einde gekomen aan haar langdurige betrekking bij Kaufhaus Molling & Co, toen het bedrijf zijn personeelsbestand moest inkrimpen. Na bemiddeling van haar halfbroer Fritz schreef Hedwig op 10 augustus 1931 een sollicitatiebrief naar het warenhuis Epa Einheitspreis AG in Hamburg. Ze werd aangenomen in de vestiging van dit warenhuis in Hannover, wat tevens haar laatste betrekking in Duitsland zou zijn; op 30 april 1933 werd ze daar ontslagen. Dat haar ontslag te maken had met haar joodse achtergrond blijkt uit het getuigschrift dat ze meekreeg. Hierin schreef haar voormalige werkgever dat “Fräulein Stern (uns) verläβt (…) im Hinblick auf die veränderte politische Lage.”

Enkele maanden later, op 8 augustus 1933, overleed haar vader en kort daarna begon Hedwig haar vertrek naar Nederland voor te bereiden. Nadat ze haar geboorteakte had aangevraagd, vestigde ze zich eind augustus eerst in de Kagerstraat in Leiden. Daarna volgden nog verschillende andere adressen. Vanaf 9 mei 1934 woonde ze aan de Van de Brandelerkade 11, waar ze als huishoudster werkzaam was bij de eveneens uit Duitsland afkomstige joodse Bertha Vles-Marx. Op 9 september 1940 moest ze noodgedwongen uit Leiden weg, omdat alle ‘niet-Ariërs’ van vreemde nationaliteit de kuststrook moesten verlaten. Het net van de jodenvervolging begon zich ook rond Hedwig te sluiten.

Ze streek neer in Den Bosch, waar ze enige tijd bij haar halfbroer Fritz, diens vrouw Paula Stern-Wolf en hun zoontje Leopold inwoonde. Vanaf 15 oktober 1941 tot aan haar vertrek naar Westerbork woonde ze aan de Van der Does de Willeboissingel en werkte ze als huishoudster bij mevrouw Ida Frankenthaler-Blumlein.

Op 5 december 1941 verscheen in het Joodsche Weekblad een ‘belangrijke mededeling voor Joden van niet-Nederlandsche afkomst’. Zij waren verplicht een aanvraag voor emigratie te doen. Op 26 januari 1942 kreeg Hedwig Stern de benodigde formulieren toegestuurd met bijgaande een circulaire van de Joodse Raad waarin gewaarschuwd werd dat het zich niet aanmelden “zweifellos schwere persönliche Gefahren mit sich (bringt)”. Die hele emigratiekwestie was uiteraard slechts een rookgordijn om de werkelijke bedoelingen van de bezetter te verhullen. Op 29 augustus 1942 kwam ze in Westerbork aan. Twee dagen later werd ze met 559 anderen naar Auschwitz gedeporteerd. Daar werd ze onmiddellijk na aankomt, op 3 september 1942, door vergassing om het leven gebracht. Wat rest zijn de zorgvuldig door haar bewaarde papieren die nu een papieren monument vormen voor haar gedachtenis.

Geraadpleegde bronnen

Deze bijdrage is grotendeels gebaseerd op het in het Joods Historisch Museum aanwezige archief van Hedwig Stern. Het archief is in de documentencollectie van het museum opgenomen onder de inventarisnummers D016859 t/m D016938. Daarnaast is gebruik gemaakt van Jürgen Huck, Geschichte der Juden zu Elze (Hildesheim: Gerstenberg 2012) en van gegevens die verkregen werden via de website van het Stadsarchief van de Gemeente Den Bosch.

All rights reserved

Media