Verhaal

Uit het leven van mijn moeder (1906-1995) 4. DEPORTATIE

Over mijn verblijf in Westerbork en Theresienstadt heb ik weinig directe herinneringen. Het meeste is geheel gewist.Toch zijn er bepaalde indrukken gebleven plus de verhalen van mijn moeder. Van Westerbork herinner ik me alleen de afschuwelijk vieze rode kool die we kennelijk vaak te eten kregen. Het heeft me een levenslange aversie voor rode kool opgeleverd.

Verder herinner ik me de prachtige lupinen die daar bloeiden. Het is merkwaardig dat ik me zo weinig herinner van dat jaar, waarin de meest verschrikkelijke dingen zich vlak bij ons afspeelden. Mijn redding was een briefje van Obersturmführer Gemmeker, dat ik nog steeds heb, de tekst weet ik niet meer, maar het eindigt met....... das Sie (sic) nicht nach dem Osten abgeschoben werden. Dat woord: abgeschoben! Hij heeft altijd ontkend dat hij iets wist van de vernietigingskampen. Maar Theresienstadt ligt ook “im Osten”.

De "reis"  in gesloten goederenwagens naar Theresienstadt is ook geheel gewist, op één detail na. De trein stopte ergens in Duitsland en we mochten even de trein uit. Er groeiden bosaardbeitjes,die ik geplukt heb. Mijn moeder overwoog toen even met mij te vluchten, maar na lange aarzeling durfde ze het niet aan.

In Theresienstadt deed mijn moeder dwangarbeid.Eerst in de glimmer splitsing. Glimmer is een mineraal dat van nature in laagjes voorkomt. Die werden gebruikt als isolator voor condensatoren. Ze heeft ook in wasserij van de SS moeten werken en op het laatst bij de bouw van een gaskamer.

Ik was de hele dag alleen. Kinderen waren er nauwelijks. Ik werd opgevangen door oom en tante Schoenbeck. Dat waren rijke apothekers uit Berlijn. Vooral met oom Paul Schoenbeck kon ik het erg goed vinden. Hij vertelde me verhalen leerde mij liedjes alles in het Duits. Hij was een vader en opa tegelijk. Na de oorlog hebben ze nog een paar jaar in Laren gewoond, zijn daarna, -helaas- naar Amerika geëmigreerd.