Verhaal

De arrestatie van Stijntje Rozendaal-Lusse

uit: "Ridderkerk en de Tweede Wereldoorlog"

De Jodenvervolging zorgde in Ridderkerk voor nog een slachtoffer: Stijntje Rozendaal-Lusse. Zij werd op vrijdagochtend 17 Juli 1942 in Bolnes gearresteerd, omdat ze joods was. Stijntje is geboren op 3 Augustus 1880. In 1942 woonde ze in de Van Speykstraat 19 II in Rotterdam. Stijntje was getrouwd met Salomon Rozendaal. Samen hadden ze drie zonen. Jacob Rozendaal stierf al jong; in 1903 toen hij nog maar 1 jaar oud was. Henri Rozendaal, de tweede zoon, overleed in 1929 op 24 jarige leeftijd. Hun derde zoon, Joseph Jacob overleefde de oorlog niet. Hij werd op 17 Juli 1942 in Rotterdam opgepakt. Joseph deed illegaal werk voor de CPN (Communistische Partij Nederland), werd gearresteerd en door de Duitsers op 31 december 1942 in kamp Amersfoort gefusilleerd (bron Joods Monument)

Over Salomon Rozendaal, (geboren 1877), echtgenoot van Stijntje, is verder niets bekend. Hij was al voor de Tweede Wereldoorlog overleden.

Wat was de relatie tussen de Rotterdamse Stijntje en Ridderkerk? Stijntje handelde na het overlijden van haar man in kousen, garen en band. Deze producten probeerde zij in de buitengemeenten van Rotterdam te verkopen. Ze ging er mee van deur tot deur. Een gevaarlijke onderneming, van joden mochten niet meer reizen. Om die reden droeg Stijntje bewust de Jodenster niet als zij met haar handelswaren onderweg was. Op 3 Mei 1942 was het zichtbaar dragen van deze ster op kleding door de Duitse bezetter verplicht gesteld. Wie deze regel niet naleefde, riskeerde een zware straf.  

Vrijdag  17 Juli 1942 ging Stijntje in Bolnes langs de deuren met haar koopwaar. Aan het einde van de ochtend at zij haar boterhammen en een kopje soep in het schaftlokaal van scheepswerf Boele. Dat deed zij wel vaker als zij in Ridderkerk was. Na de lunch ging Stijntje naar de slagerswinkel van Teunis van den Oever in Bolnes. (NA CABR. H. van Leeuwen en A. den Breejen).  Zij wilde nog wat vlees kopen.

Op het moment dat Stijntje de slagerij binnen wilde gaan, was Van den Oever in gesprek met de heren Lighaam (een kapper uit de buurt) en Arie den Breejen. Deze krantenbezorger (die in de volksmond als bijnaam ‘de Koekoek’ droeg, omdat hij als kind altijd met open mond in de schoolbanken zat) was lid van de NSB. Teunis zag van achter de toonbank Stijntje bij zijn winkel aankomen. Ze was vaste klant bij hem. Teunis had afgesproken dat hij met een handgebaar altijd duidelijk zou maken als de kust niet veilig was.

Van den Oever maakte die ochtend het gebaar maar Stijntje zag dit niet en stapte niets vermoedend de winkel binnen. Arie herkende Stijntje direct en snauwde haar toe dat zij als Jodin helemaal niet in deze winkel mocht komen. Bovendien droeg zij geen ster op haar jas. Arie verliet hierna haastig de winkel op de politie te waarschuwen. Daarom raadde Van den Oever Stijntje aan om zo snel mogelijk te vluchten in de richting van het dorp IJsselmonde. En absoluut niet naar Ridderkerk! Dan was de kans veel te groot dat zij onderweg de politie tegen zou komen.

Stijntje zei tegen Van den Oever dat zij niet verwachtte dat Arie haar zou verraden. Ze verliet de winkel nadat ze met 14 distributiebonnen een hoeveelheid vlees had gekocht. Snel daarna kwam Arie terug in de slagerij. Hij ging flink tekeer ten Van den Oever en zei dat hij hoopte dat ze ‘dat oude wijf’ snel zouden oppakken. Ook bedreigde hij de slager. ‘Ik mag hopen dat je haar geen vleesch hebt verkocht, anders ben jij ook de sigaar!’

Inmiddels was de politie van Ridderkerk een zoektocht gestart. Hoofdagent Huibert van Leeuwen kwam in allerijl met een motorrijwiel naar Bolnes. Ook agent Dusschooten was op pad gestuurd. Onderweg trof Van Leeuwen Stijntje op straat aan. Op de Ringdijk werd ze gearresteerd en voor verhoor meegenomen naar het politiebureau in Ridderkerk. Hier werd een proces verbaal opgemaakt. ‘Bedoelde Jodin was gekleed in een mantel en droeg daarop niet de vereischte Jodenster. Tevens bleek zij in het bezit te zijn van een retourkaartje van de Openbare Autobusdienst (RAGOM), zodat zij tevens ongeoorloofd gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer [joden mochten niet meer met de bus reizen, RdK]. Genoemde Jodin trachtte tevens op voornoemd tijdstip bij een slager in Bolnes vlees te kopen, terwijl haar dit als jood verboden is. Voorts bleek zij niet bij zich te dragen een geldig persoonsbewijs.’

Daarna moest Stijntje onder begeleiding van agent Dusschooten met de bus van Ridderkerk naar Rotterdam, om daar overgedragen te kunnen worden aan de SD. De bus passeerde ’s middags de slagerij van Van den Oever. Deze stond zojuist in de deuropening van zijn winkelpand en zag de bus voorbij komen. Van den Oever merkt op dat Stijntje samen met de agent in de bus zat. Onopvallend voor haar bewaker probeerde ze Van den Oever met een klein handgebaar nog te groeten.(NA. CABR. H.van Leeuwen).

In Rotterdam werd ze op het politiebureau Haagsche Veer overgedragen aan de Rotterdamse politie. Van daaruit werd ze doorgestuurd naar de strafgevangenis in Scheveningen. Daarna is haar lot lastig te reconstrueren. Waarschijnlijk is zij vanuit Den Haag op transport gesteld naar kamp Ravensbrück, waar zij om het leven is gekomen. (Deze informatie is afkomstig van de kleindochter van Stijntje. Deze is ook terug te vinden op het Digitaal Monument voor de Joodse Gemeenschap in Nederland. In Kaddisj (Rotterdam 2000) staat op blz. 126 vermist aangegeven, in plaats van een overlijdensdatum en plaats).

 

Na de oorlog deed de Politieke Opsporings Dienst (POD) te Ridderkerk onderzoek naar de samenwerking van Arie den Breejen en Huibert van Leeuwen met de Duitse bezetter. Uit hun strafdossier blijkt dat de POD na de bevrijding heeft geprobeerd te achterhalen wat er verder met Stijntje was gebeurd. Er werd onder andere een oproep geplaatst in het blad Reveille, maar dat leverde niets op. De afdeling Burgerlijke Stand van de gemeente Rotterdam liet weten dat Stijntje daar op 3 maart 1943 als inwoner werd uitgeschreven.

Twee buren van Stijntje aan de Van Speykstaat, Catharina Ernst en Cornelis van Kleef, werden door de POD ondervraagd. Buurvrouw Catharina verklaarde daarbij dat zij Stijntje regelmatig had gewaarschuwd voor de gevaren van het niet-dragen van een ster.

De buren vertelden ook dat de SD in juli 1943 het huis van Stijntje kwamen verzegelen. Ze hadden nog net wat kleren kunnen pakken. Die hebben ze gewassen en mee gegeven aan Gerrit Snijders. Gerrit was een brillenkoopman op de Rotterdamse markt en had een relatie gekregen met Stijntje. Er wordt zelfs gesproken over mogelijke trouwplannen (NA. CABR A. den Breejen).

Gerrit ging met de schone kleren naar het politiebureau Haagse Veer. Hij mocht Stijntje daar niet spreken, maar zag haar wel een keer op een afstand voorbij gaan. Ze groetten elkaar met handopsteken. Gerrit ging regelmatig schone kleren brengen, maar op een dag bleek dat Stijntje er niet meer was. Ze was overgebracht naar elders.

Na de bevrijding, op 10 Mei 1945 werden Den Breejen en Van Leeuwen op last van de POD opgepakt. Beiden worden tijdelijk in bewaring gesteld in de Electrozaal in Slikkeveer. Hier werden meer Ridderkerkse collaborateurs in die dagen bijeengebracht. Bij de verhoren en het proces draaide Den Breejen (NA CABR A. den Breejen) om zijn verantwoordelijkheid voor de arrestatie van Stijntje heen. Aan de ene kant zou hij tegen een kennis hebben verklaard dat het zijn plicht was geweest volgens de beginselen van de NSB om ‘die Jodin te verraden’. Ook vertelde hij nog tijdens de oorlog aan iemand: ik behoef niet bang te zijn voor het einde van de oorlog, daar ik zoveel goeds gedaan heb. Vooral omdat ik voor de Nederlandsche Volkdienst [een nationaalsocialistische organisatie voor sociaal werk RvK] werk en zooveel vrienden op Bolnes heb. Daarbij zou het verraad van de jodin wel in het niet vallen’. Maar toen hij eenmaal in september 1947 voor het tribunaal moest verschijnen, liet zijn geheugen hem ‘in de steek’: ‘Ik kan mij van het door u genoemde geval niets meer herinneren. Ik lijd aan geheugenverlies en heb veel last van hoofdpijnen’.

Tijdens zijn internering in kamp Duindorp (Scheveningen) deed een psychiater onderzoek naar de geestelijke gesteldheid van Den Breejen. Hij verklaarde dat Arie ‘niet geheel normaal is. Het is een vreemde, nerveuze man, die geestelijk niet behoorlijk is uitgegroeid. Zijn geestelijke vermogens zijn duidelijk beneden het gemiddelde. Hij wordt door medegevangenen veel gepest, omdat hij gauw driftig wordt. Hoe diep zijn overtuiging (voor de NSB) ging, blijkt wel uit zijn eigen verhaal, dat als de illegalen bij hem gekomen waren, om blaadjes voor hen rond te brengen, dat hij dat ook zeker gedaan had. Als een groot kind voegt hij eraan toe ‘dat hij het echter nooit voor de Communisten zal doen, al boden ze 40 gulden’, want hij vreest dat hij dan weer in een kamp zou komen.

De psychiater overhandigde aan het tribunaal naast dit psychiatrisch rapport ook een lijst met 126 handtekeningen. Deze waren afkomstig van jongens uit Bolnes, allen ouder dan 21 jaar. De handtekeningen stonden onder hun verklaring dat Arie al voor de oorlog ‘niet geheel toerekeningsvatbaar’ was geweest.

Het tribunaal achtte uiteindelijk bewezen dat Arie medeplichtig was aan de arrestatie van Stijntje. Hij werd daarom veroordeeld tot een aantal jaren internering, onder andere in voormalig concentratiekamp Vught. Onduidelijk is welke invloed de psychische rapporten hebben gehad bij het bepalen van de strafmaat.

Met toestemming van dhr. Marten Douma, voorzitter van de Stichting Oud Ridderkerk, overgenomen uit het boek "Ridderkerk en de Tweede Wereldoorlog", een uitgave van de Stichting Oude Ridderkerk (SOR), April 2012.