Verhaal

Jacob Ginsberg, arabist en boekhandelaar te Leiden

Middelpunt van jonge linkse intellectuelen

Door: Joh. Tromp

Tromp heeft in zijn beschrijving van de theoloog M.A. Beek een beschrijving gegeven van de boekhandelaar Jakob Ginsberg.

Jacob Ginsberg, boekhandelaar aan het Kort Rapenburg te Leiden. Deze Ginsberg was een jood, in 1886 geboren in de Poolse stad Lodz (toen Russisch territorium). Hij was daaruit vertrokken naar Duitsland om Oosterse letteren te studeren; in 1913 stond hij ingeschreven als student aan de Kaiser Wilhelmsuniversität te Straatsburg. Als Russisch staatsburger werd Ginsberg na bet uitbreken van de oorlog in 1914 door de Duitsers geïnterneerd, maar na bemiddeling door niemand minder dan Snouck Hurgronje werd hij weer vrijgelaten, en vertrok hij naar Leiden. De precieze toedracht van die gebeurtenis is onduidelijk. Mogelijk hadden Ginsbergs Duitse leermeesters hem bij de grote Arabist aanbevolen. In ieder geval werd Ginsberg in Leiden door de universitaire gemeenschap in de armen gesloten. Met Snouck Hurgronje bleef hij uitstekende contacten onderhouden, evenals met de slavist Van Wijk, die in Ginsberg allicht eerst de "native Russian speaker" waardeerde. Ook vele anderen stelden in Ginsbergs Russische afkomst groot belang, zij het niet om linguïstieke redenen. Tussen de oorlogen oefende het socialisme onder de intellectuelen een groeiende aantrekkingskracht uit. De vrijzinnigheid zelf kende sterke pacifistisch-socialistische stromingen, vooral ook in de jeugd- en studentenbeweging”. Behalve intellectueel was Ginsberg ook jood en had hij een natuurlijke band met de humanitaire tendensen van het socialisme; maar bovenal was hij Rus, afkomstig uit het land van de socialistische revolutie. Daarover kon hij bijna uit de eerste hand spreken, en tot de belangrijkste literatuur erover had hij directe toegang. Gevoegd bij Ginsbergs eigenzinnige sociale gedrag (Beek noemde hem een "onvergetelijke bohémien'') werd zijn antiquariaat in de Diefsteeg, later aan het Kort Rapenburg, een natuurlijk middelpunt van een kring van jonge linkse intellectuelen.Tot die kring behoorde ook Beek. Opgegroeid met politiek (zijn vader was in Kampen links-liberaal gemeenteraadslid) interesseerde hij zich in de eerste tijd in Leiden voor het communisme, samen met zijn vriend en mede-Quisquiaan J. de Graaf, en was hij actief in het Volkshuiswezen, vermoedelijk in het wijkgebouw van de Nederlandsche Protestantenbond aan de Langestraat, Geloof, Hoop en Liefde. De leider daarvan, G.H. Dirkzwager, woonde niet ver van Beek aan de Witte Singel". Zelfs hing Beek de geheelonthouding aan, en was hij redacteur van het orgaan van de Interacademiale Geheelonthoudersbond. In dat blad riep hij in 1932 op tot "de verantwoordelijke levens- houding van de student in deze tijd", tot solidariteit met "een zeer groote groep van menschen [die] gepraedestineerd is tot een overmatig alcoholgebruik", tot het vestigen van de zede van het "niet-drinken... een zede, die de grootste invloed kan hebben, immers voortkomend uit een invloedrijke kring van intellectueelen"". De overlevering wil dat het de kerkhistoricus Lindeboom is geweest die Beek, toen deze privaatdocent in Groningen was, van de betrekkelijkheid van het nut van de principiële geheelonthouding overtuigde. Ook op de andere aspecten van het socialisme kreeg Beeks pragmatische instelling uiteindelijk de overhand: zijn socialisme werd alras van een politiek systeem tot een sociaal ethische gezindheid (naar later zeggen geïnspireerd door 30 de profetische prediking ), en het in vooroorlogse jaren bijna onlos- makkelijk met het socialisme verbonden pacifisme schijnt hij nooit omarmd te hebben. Beek bezocht Ginsbergs antiquariaat vaak, al of niet in gezelschap van De Graaf. Ginsberg stelde zulke bezoeken en de gesprekken die gevoerd werden op prijs en moedigde ze aan. Behalve over socialisme en revolutie viel er met Ginsberg, die een voortreffelijke literaire smaak gehad moet hebben, over boeken te praten, en, wat voor Beek van groot belang zou worden, over het jodendom. Weliswaar was Ginsberg geen orthodoxe, misschien zelfs geen heel vrome jood. Maar wel hield hij de belangrijkste joodse riten in ere, en zijn Pools-Russische achtergrond had hem vanzelfsprekend van zijn jood-zijn zeer bewust gemaakt. Ook onderhield hij contacten met andere joden in Leiden, en organiseerde hij avondjes, waarop voordrachten werden gehouden en debatten gevoerd. Beek vertelt hoe hij eens uitgedaagd werd te spreken:Ginsberg nodigde me uit om dat gezelschap [dat voornamelijk uit joden bestond] te vertellen wat men aan de theologische faculteit over de wet van Mozes leerde. Ik had met die voordracht weinig succes want mijn gehoor wist veel meer dan ik en was immuun tegen universitaire bijbelkritiek. Het was voor het eerst dat ik in aanraking kwam met wat we tegenwoordig een andere invalshoek noemen.Helaas is weinig bekend over wie precies tot die nauwere vriendenkring van Ginsberg behoorden, of wat er op welke manier besproken werd. Beek vertelt dat er in dat gezelschap werd "gelernt", maar veel zegt dat niet. Waren de joden die op die gedenkwaardige avond aanwezig waren, en die kennelijk zoveel meer van het Oude Testament wisten dan de jonge student, deskundigen, misschien talmoedgeleerden, of alleen mensen die een levenslange ervaring in de omgang met de Schrift hadden? Hoe dan ook heeft de kennismaking met Ginsberg en zijn kring grote indruk op Beek gemaakt. Enerzijds was bij hem voorgoed een intense belangstelling voor het jodendom gewekt. Anderzijds leerde hij dat er een andere benadering van het Oude Testament dan de historisch-kritische kon bestaan. Tegenover die historisch-kritische benadering, die van het Oude Testament een soort antiek meubel leek te hebben gemaakt (mooi om te zien, maar gebruiken kun je het nauwelijks), werd een benadering gesteld die het boek daadwerkelijk als Heilige Schrift beschouwde, die een levende verkondiging bleek te bevatten, zonder dat men die verkondiging door allegorese en typologie tot leven behoefde te wekken (zoals Barth en de zijnen opnieuw, en in Nederland de gereformeerden nog steeds voorstonden). Voorlopig speelde dat nieuwe licht echter geen enkele rol in Beeks wetenschapsbeoefening.Uit: Quisque Suis Viribus, 150 jaar theologie in dertien portretten onder redactie van R.B. ter Haar Romeny en Joh. Tromp, 1991

Alle rechten voorbehouden