Verhaal

Reconstructie Jacob Groenteman

Door: Merel Kok

Deze reconstructie is geschreven als deel van een onderzoeksopdracht onder begeleiding van het onderzoeksinitiatief Markt voor Joden 1941-1943 (https://www.marktvoorjoden.nl/)

 

Jacob Groenteman is geboren op 12 januari 1876 in Amsterdam, de zoon van koopman Barend Groenteman en Sophia Groenteman-Wijnschenk. Jacob trouwde op 19 september 1894 met Hanna Haamerslag, geboren op 7 juli 1875. In verband met incomplete en incorrecte notaties in archiefstukken is het onzeker hoeveel kinderen het stel in totaal had, maar Jacob en Hanna kregen samen in ieder geval 12 kinderen:

  • Barend Groenteman (geboren 26 oktober 1893).
  • Tobias Groenteman (23 maart 1895).
  • Elisabeth Groenteman (28 april 1898).
  • Mozes Groenteman (2 maart 1901).
  • Roosje Groenteman (16 oktober 1902).
  • Sara Groenteman (30 mei 1905).
  • Carel (alt. Karel) Groenteman (2 juli 1908).
  • Abraham Groenteman (18 oktober 1910).
  • Juda Groenteman (13 februari 1912).
  • Louis Groenteman (12 april 1913).
  • Arnold Groenteman (29 april 1914).
  • Gerrit Groenteman (1 oktober 1915).

Vermoedelijk had het stel ook nog een dochter, Sophia, die in 1932 is overleden, en een aantal kinderen dat kort na de geboorte is overleden. Carel leed tegen het einde van de jaren ‘30 aan een onbekende ziekte, waarvoor het gezin enige gemeentelijke steun in de vorm van voedsel ontving.


Het gezin woonde aan de Retiefstraat, die rond de oorlogsjaren al bekend stond als een Joodse buurt. Jacob was zijn hele leven werkzaam als visverkoper en had een vaste plaats op de markt aan de Albert Cuypstraat, waarin hij regelmatig hulp kreeg van zijn zoons. Tegen het einde van de jaren ‘30 begon het gezin financiële steun aan te vragen naarmate de visaanvoer achteruit ging, maar ontving deze steun niet nadat werd vastgesteld dat de inkomens van het gezin voldoende waren. Toen in 1940 de kinderen uit huis gingen, de visaanvoer steeds slechter werd en Jacob te maken kreeg met “zeer slechte tijdsomstandigheden” (mogelijk een referentie naar de oorlogssituatie, aangezien deze tekst begin juli 1940 werd geschreven) moest het stel intrekken bij hun dochter Roosje en haar man Simon Stad en kwam het in aanmerking voor financiële steun. Jacob kreeg ook arbeid via de Rijksdienst voor Werkverruiming, die zich tot en met 1945 richtte op het voorzien van arbeid voor werkelozen.  


Tijdens de razzia van Amsterdam op 22 en 23 februari 1941 wordt zoon Arnold opgepakt en via kamp Schoorl en Buchenwald naar Mauthausen gestuurd. Arnold is daar onder de erbarmelijke arbeidsomstandigheden van het kamp op 10 oktober 1941 overleden. Als het in september 1941 verboden wordt voor Joden om te kopen en verkopen op de openbare markt, dient Jacob op 31 oktober een verzoek in om te handelen op de zogenoemde Jodenmarkt aan de Gaaspstraat. Bekend is dat het stel eind april 1943 op het Waterlooplein woonde; onbekend is of zij hier vrijwillig naartoe zijn verhuisd of dat zij hier – mogelijk door de bezetter – naartoe zijn gestuurd. In de Amsterdamse Jodenbuurt, waar het Waterlooplein deel van uitmaakte, vonden tussen augustus 1942 en september 1943 een groot aantal razzia’s plaats. Hoogstwaarschijnlijk is het stel bij een van deze razzia’s opgepakt – waarschijnlijk bij de razzia in centraal en oost-Amsterdam eind mei 1943 –, waarna zij beiden in kamp Westerbork gevangen zijn genomen en naar vernietigingskamp Sobibór zijn gedeporteerd. Aldaar zijn beiden op 4 juni 1943 omgebracht, hoogstwaarschijnlijk vrijwel direct na aankomst.


Een groot deel van het gezin Groenteman overleefde de oorlog niet. Naast Jacob en Hanna werden ook Barend, Tobias, Abraham en Gerrit omgebracht op 4 juni in kamp Sobibór. Allemaal woonden zij relatief dicht bij elkaar in oost-Amsterdam, wat het nog waarschijnlijker maakt dat zij allemaal zijn gearresteerd en weggevoerd in dezelfde razzia. Elisabeth, die iets verder weg woonde, overleed in Sobibór op 11 juni. Louis en (vermoedelijk) Juda overleden respectievelijk op 30 september 1942 en 2 mei 1945 in kamp Auschwitz. Mozes overleed op 30 juni 1944 op een onbekende locatie in Midden-Europa en werd voor het laatst geregistreerd in Westerbork in december 1943. Alleen Roosje, Sara en Carel overleefden de oorlog.

 

Bronmateriaal: cliëntendossiers Sociale Dienst en archiefkaarten Stadsarchief Amsterdam, Arolsen Archives