Verhaal

Sophia Braasem

Eén van de vrouwen die worden opgepakt nadat ze in maart 1942 in ondertrouw zijn gegaan.

Door: Trudi Bos

Sophia, 'Fietje' en haar zussen Chelley en (vermoedelijk) Bep vinden, nadat ze in maart 1942 Velsen verplicht hebben moeten verlaten, onderdak bij Philip Gans en zijn vrouw Frederieka van Bever aan de Krugerstraat in Amsterdam. Frederieka is de zus van de Joodse stiefvader van Fietjes niet-Joodse verloofde. Ze kennen elkaar uit de Tilanusstraat waar ze in de jaren voor de oorlog met hun families hebben gewoond. 

Als Fietje en haar verloofde op 17 maart 1942 in ondertrouw gaan, verschijnen hun namen in de burgerlijke standrubriek van de Telegraaf. Ze zijn niet de enigen. De namen van alle stellen die in ondertrouw zijn gegaan, beslaan bijna twee kolommen in de krant. Dat blijft niet onopgemerkt. De NSB-krant het Nationale Dagblad schrijft dat er opeens wel opvallend veel Joodse en Joodse gemengde-huwelijken worden gesloten. ’Vanwaar deze vlucht in het huwelijk? Wij gelooven het niet ver mis te hebben, als wij verklaring zoeken in een of ander joodsch listigheidje. Afgescheiden van het ongewenschte van een dergelijke grootscheepsche trouwerij, lijkt het ons, dat indien een en ander geschiedt om bepaalde reeds genomen of verwachte maatregelen te ontduiken, er nog tijdig een stokje voor gestoken kan en moet worden.’

Op het spoor gezet door Calmeyer, hoofd van de Entscheidungsstelle van de afdeling Innere Verwaltung, verantwoordelijk voor de registratie van Joden, komt ook de secretaris-generaal van het departement van Justitie tot de conclusie dat het aantal gemengde huwelijken behoorlijk is toegenomen. Voor Seyss-Inquart en de Generalkomissarissen Schmidt, Wimmer en hoofd van de Sicherheitsdienst (SD) Rauter is dat een goede aanleiding om de Neurenberger rassenwetten uit 1935 met ingang van 23 maart 1942 ook in Nederland in te voeren. De Joodse Raad wordt opgedragen in Het Joodsche Weekblad aan te kondigen dat ‘aan Joden het huwen en de buitenechtelijke geslachtelijke omgang met niet-Joden verboden is’. Ambtenaren van de burgerlijke stand moeten de namen van Joden die met niet-Joden in ondertrouw willen gaan onmiddellijk doorgeven aan de SD.

Om deze maatregelen kracht bij te zetten pakt de SD eind maart in Amsterdam zo’n twintig vrouwen en circa dertig mannen op die met een niet-Joodse partner in ondertrouw zijn gegaan. Fietje Braasem wordt ook gearresteerd. Het duurt een tijd voordat haar verloofde en familie erachter komen dat ze waarschijnlijk is opgesloten in de Polizeigefängnis in Scheveningen, het zogenoemde Oranjehotel. De voorzitters van de Joodse Raad, Abraham Asscher en David Cohen, doen hun best om de gearresteerden vrij te krijgen. Ze stellen voor de niet-Joodse partners het voorgenomen huwelijk bij de burgerlijke stand weer ongedaan te laten maken, maar de Duitsers gaan daar niet op in. In april ontvangt de Joodse Raad nog het hoopvolle bericht dat de gearresteerden spoedig vrijgelaten zullen worden, maar er gebeurt helemaal niets. Al gauw blijkt dat de mannen zijn overgebracht naar kamp Amersfoort waar ze met een grote gele R (van Rassenschenner) op hun kleding direct na binnenkomst allerlei mishandelingen ondergaan. De mannen die kamp Amersfoort overleven, worden in juni 1942 naar Mauthausen gedeporteerd.

De opgepakte Joodse vrouwen komen in kamp Ravensbrück terecht. Haar verloofde en de familie Braasem zien Fietje nooit meer terug. Op 19 juni 1942 komt ze in Ravensbrück aan en in oktober wordt ze doorgezonden naar Auschwitz waar ze vermoedelijk (volgens de kaart uit de cartotheek van de Joodse Raad) op 11 november 1942 overlijdt.

De familie Braasem en de aangetrouwde familie Lopes Cardozo en Van Staveren duiken in de loop van 1943 onder in Alphen aan de Rijn. De kinderen in resp. Wadway en Aalsmeer. Ze overleven de oorlog.

Uit: T. Bos. Op zoek naar een plaats om thuis te komen. De geschiedenis van de Joodse inwoners van Velsen. Wormer, Uitgeverij Noord-Holland, 2023.