Verhaal

Een stokoude Joodse bewoner van Dordrecht

Het Joodse bejaardentehuis aan de Singel 229 in Dordrecht

Door: Walter

Adolf Goldschmidt was van oudsher een succesvol ondernemer in de graanhandel in Duitsland. Een handel die hij samen met zijn broer Isidor bestierde en na de dood van Isidor in 1919, samen met zijn zoon Siegfried voortzette. In 1929 overleed Adolfs vrouw Henny en Adolf ging inwonen bij het gezin zijn zoon, die getrouwd was met Margarethe Grünewald. Zij hadden één zoon die Werner heette. De familiezaak is uiteindelijk verloren gegaan door het opkomende nazisme in Duitsland.

Siegfried en Margarethe hadden een vooruitziende blik en probeerden al vanaf 1936 hun zoon Werner naar de Verenigde Staten te krijgen. Dit lukte begin 1938 met een kindertransport. Pogingen om zelf naar de Verenigde Staten te vluchten, liepen na verwoede pogingen uiteindelijk op niets uit. Ze besloten om naar Nederland te gaan, mede omdat Siegfrieds zus Margaretha in Dordrecht woonde, en kwamen in Breda terecht. Ook weduwnaar Adolf Goldschmidt vertrok op 29 november 1938 vanuit Duitsland naar Nederland. De Kristallnacht zal voor de Goldschmidts ongetwijfeld de directe aanleiding zijn geweest om Duitsland te ontvluchten. In Dordrecht ging Adolf inwonen bij zijn dochter Margaretha en haar gezin aan de Singel 135. 

Op 13 september 1942 verhuisde de hoogbejaarde Adolf een paar panden verderop naar Singel 229. Hier was onder supervisie van de Joodse Raad een Joods bejaardentehuis ingericht. Van oudsher was het al een rusthuis. In totaal hebben hier acht Joden tegelijkertijd gewoond. Op 10 november 1942 vielen de Duitsers, samen met Dordtse agenten, het pand binnen en arresteerden vijf aanwezige Joden, waaronder Adolf. De inval was onderdeel van de grootste razzia die in Dordrecht is gehouden en tijdens deze razzia werden ook zijn dochter Margaretha en haar man Joseph van den Bergh opgepakt.

Nog dezelfde dag werden zij, tezamen met nog dertig andere Joden, vanuit Dordrecht naar de Hollandse Schouwburg in Amsterdam gebracht en van daaruit naar kamp Westerbork, waar hij op 11 november werd ingeschreven. Op zijn Joodse Raadkaart werd op 12 november vermeld dat Adolf frontsoldaat was in de oorlog van 1870 tot 1871. Dit was de Frans-Duitse of Pruisische oorlog en Adolf heeft onder andere gevochten in de slag bij Sedan. Zijn staat van dienst in het leger in combinatie met zijn ouderdom was aanleiding om een verzoek in te dienen om in Westerbork te mogen blijven. Het correspondentie nummer staat ook op zijn kaart. Het verzoek werd gehonoreerd en Adolf is een verdere deportatie naar het oosten bespaard gebleven. 

Zijn dochter en schoonzoon verbleven een paar weken bij hem in Westerbork. Het zal hebben geholpen dat Joseph een vooraanstaand lid was van de Joodse gemeenschap, als lid van het Dagelijks Bestuur van de Nederlands-Israëlitische Gemeente (NIG). Ze werden op 4 december op transport gezet naar Auschwitz, waar zij op 6 december aankwamen. Hoewel hun officiële datum van overlijden na de oorlog door het Rode Kruis is vastgesteld op 7 december, is het aannemelijker dat zij al op 6 december zijn vergast. Het was dezelfde dag dat Adolf op 91-jarige leeftijd in Westerbork overleed. Hij werd op 9 december begraven op de Joodse begraafplaats in Assen.

Na de oorlog kreeg zijn kleinzoon Werner Goldsmith, zoals zijn achternaam inmiddels veramerikaniseerd was, kennis van het feit dat zijn grootvader in Assen begraven lag. Hij zorgde ervoor dat Adolf een net graf kreeg en zo uit de anonimiteit werd gehaald. Daarnaast staat de naam van Adolf op de gedenksteen, tezamen met alle Joden die geen grafsteen hebben gekregen.

Bronnen:

https://stolpersteine-dordrecht.nl/het_voorbije_joodse_dordrecht_singel_229.html