Verhaal

Biografie Emanuel Spetter

Geleverd door een vrijwilliger bij het Stadsarchief Rotterdam, die is betrokken bij onderzoek naar razziaslachtoffers.

Vooraf

Emanuel Spetter is opgepakt bij de razzia van 10 november 1944. Dit is bekend omdat zijn latere zwager Johannes Cornelis (Kees) van der Vlerk (1921-?) hierover uitgebreid heeft geschreven in zijn levensverhaal.[1] Zijn roepnaam was Emiel. Althans zo schrijft Kees van der Vlerk die naam. Op genealogische sites worden naamgenoten ook vermeld als Emile Spetter. De correcte schrijfwijze is mij niet bekend. Voor het gemak houd ik “Emiel” aan.

Kees van der Vlerk noemt Emiel zijn half joodse kompaan in het verzet en tevens broer van mijn eveneens half Joods vriendinnetje. Over dat verzetswerk heb ik geen informatie, wel over de mannen als slachtoffers van de grote Rotterdamse razzia op 10 en 11 november 1944. Op 9 nov. 1944 was Kees bij de familie Spetter. Het was laat geworden en na spertijd kon hij niet meer naar zijn ouderlijk huis (vermoedelijk aan het Heemraadsplein), zodat hij overnachtte bij de familie Spetter, bij wie de volgende ochtend de Duitsers voor de deur stonden (zoals bij heel veel anderen).

De biografie

EMANULE (EMIEL) SPETTER is geboren te Rotterdam op 2 juni 1920, als oudste kind van de joodse David Spetter en de katholieke Helena Jilleba. Hij is geboren in de wijk Bospolder (Snoekstraat) en verhuist later naar Spangen (Justus van Effenstraat 163). Daar worden Emiel en zijn aanstaande zwager Kees van der Vlerk opgepakt tijdens de razzia van 10 nov. 1944.

Net als circa 20.000 andere lotgenoten worden Emiel en Kees per rijnaak afgevoerd. Via de Lek en het Merwedekanaal worden de mannen naar Amsterdam vervoerd, waar zij worden ondergebracht in havenloodsen. In een van die loodsen ontmoet Emiel een “oom Spetter”, die zijn gele Jodenster nog draagt. Emiel raadt hem aan die ster af te scheuren en zijn persoonsbewijs (met daarop de letter “J”) te verscheuren, zodat hij als “gewone” Nederlander door kan gaan en deportatie naar een vernietigingskamp kan voorkomen. De volgende dag gaat de reis per rijnaak verder: via het IJsselmeer naar Kampen, waar de mannen hardhandig worden ontscheept[2] en verdeeld over verschillende vervolgroutes.

 

De vaarroute met de rijnaak.
Bron B.A. Sijes blz. 147

 

Emiel en Kees moeten lopend naar Zwolle, van waaruit zij met een geblindeerde trein naar hun Duitse bestemming worden gereden: Kamp Dalum. Zij worden ingedeeld bij de ploegen die buiten het kamp moeten werken; zij moeten tankgrachten graven. Onderweg van het kamp naar de werklocatie zien Emiel en Kees kans om bij boeren eten te bietsen, maar de Duitsers vinden dat niet goed.

Na de kerst wordt Kees ziek: dysenterie, een zeer besmettelijke en zware vorm van diarree. Met andere getroffen wordt Kees geïsoleerd in een aparte barak en de Duitsers laten de verzorging over aan anderen, onder wie Emiel. Emiel weet op allerlei slinkse wijzen aan eten en medicijnen te komen, bijv. via een Russische krijgsgevangene, die als kok functioneert. Volgens Kees was die kok gecharmeerd van Emiels raven zwarte krulhaar. Als corveeër tevens fourageur kan Emiel zich buiten het kamp begeven en weet zo, via contacten, nog wel eens flinke stukken vlees te bemachtigen.

Vervolgens worden Emiel en Kees overgeplaatst naar Bremen, waar ze moeten werken op de nagenoeg geheel verwoeste Borgward autofabriek, ter vervaardiging van militaire voertuigen. Al snel wordt Kees getroffen door difterieverlamming. En weer wordt Emiel de verzorger van Kees. Het verblijf in Bremen is niet prettig, mede omdat de autofabriek een constant doel is van de geallieerde bommenwerpers. Als corveeër moet Emiel frontberichten uitluisteren, met name voor de komst van die bommenwerpers.

Na hun bevrijding in Duitsland worden Emiel en Kees een tijdje ondergebracht in een schoolgebouw te Heino. Na een paar weken, het is dan begin juni 1945, kunnen ze eindelijk met de trein van Hengelo naar Rotterdam reizen. Ze komen aan op station Oostplein.

In zijn levensverhaal schrijft Kees dat hij dankbaar is voor de levensreddende hulp en bijstand die Emiel hem verleend heeft.

 

[1] Bron: https://beeldbank.40-45nu.nl/index.cfm/search/detail?id=aaace9b6901511e383cd00163e3251a4&browseaction=search.results&currentrow=6

[2] In verschillende dagboeken valt te lezen dat bij die ontscheping een Joodse man, die nog wel zijn ster draagt, door een Duitser door het hoofd wordt geschoten en het water in wordt getrapt.

----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

KWARTIERSTAAT DRIE GENERATIES SPETTER

Generatie I

  1. SPETTER, Emanuel (Emil, Emiel), geb. Rotterdam 2 juni 1920, machine bankwerker, † PM.

Generatie II

  1. SPETTER, David, geb. Rotterdam 14 okt. 1896, los werkman, klinker R.D.M., aardwerker bij de gemeente, † Rotterdam 20 okt. 1956, tr. Rotterdam 10 maart 1920
  2. JILLEBA, Helena, geb. Rotterdam 20 okt. 1902, dienstbode, † Rotterdam (aangifte ervan 13 mei) 1988.

                Kinderen:

  1. Emanuel Spetter, zie 1.
  2. Cornelia Spetter, geb. Rotterdam 6 nov. 1921, medewerkster accountantskantoor, † 2008, tr. Rotterdam 29 aug. 1946 Johannes Cornelis (Kees) van der Vlerk, geb. Rotterdam 16 aug. 1921, medewerker bij achtereenvolgens de Rijksverkeersinspectie, de Stichting van de Arbeid en de SER, † PM.
  3. Wouter Spetter, geb. Rotterdam 12 nov. 1925.

Generatie III

  1. SPETTER, Emanuel, geb. Rotterdam 7 juni 1871, bootwerker, vischhandelaar, † Auschwitz, Polen, 19 okt. 1942, tr. Rotterdam 5 nov. 1890
  2. POLAK, Ave, geb. Londen, Engeland, 30 april 1873, † Rotterdam 5 sept. 1930.
  3. JILLEBA, Wouter, geb. Vlissingen 2 dec. 1872, los werkman, fabrieksarbeider, † Rotterdam 12 aug. 1920, tr. Kruiningen 27 dec. 1895
  4. FLIP, Cornelia, geb. Kruiningen 27 aug. 1874, † Rotterdam 11 maart 1932

 Het brondocument is in beheer bij het Museum Rotterdam.