Verhaal

In Memoriam I

1870-1940

Simon de Jong wordt in 1870 geboren als zoon van Salomon de Jong, slager en boer, en Aaltje de Jong-de Jong. Simon groeit op in een groot gezin. De ouders van Simon overlijden respectievelijk in 1912 en 1883.

Op het moment dat de nazi’s Nederland binnenvallen zijn er nog vier of vijf kinderen uit dit gezin in leven (de sterfdatum van broer Izak is onbekend gebleven). Joseph overlijdt in december 1940, Roos wordt in mei 1943 in Sobibor omgebracht en David overlijdt in april 1945. Asser, ook een broer van Simon, wordt in juli 1942 als inwoner van Apeldoorn gedeporteerd naar Auschwitz, waar hij in augustus 1942 wordt omgebracht.

Simon groeit op in zijn geboorteplaats Vaassen. In de maand dat hij 12 wordt, vertrekt hij uit dit dorp. Hij verlaat het ouderlijk huis en gaat inwonen bij een gezin in Hattem. Een half jaar later overlijdt zijn moeder (maart 1883) en in december 1883 verruilt hij Hattem voor Lochem. Hij gaat inwonen bij het gezin Vromen en wordt hier als ‘scholier’ aangeduid. Welke onderwijsvorm hij volgt, is echter onbekend. Zijn broer Aron woont dan al enkele weken bij dit gezin, ook als scholier. Zijn neef, David de Jong ‘Simonszoon’ (1876), komt in de tweede helft van 1884 op hetzelfde adres wonen. In juni 1885 (14 jaar oud) verhuist Simon naar Sneek en wordt daar genoemd als winkelbediende. Snel daarna komt zijn broer Asser op het adres te wonen dat Simon net heeft verlaten. Ook David en Asser zijn scholier.

Simon woont drie volle jaren in Sneek waarna hij in januari 1888 naar Apeldoorn verhuist. Hij is dan 17 en woont in bij het gezin van zijn oom Jacob, een broer van zijn vader (Deventerweg A 850 en Deventerweg D 481). Simon werkt als lompenhandelaar. Jacob biedt ook onderdak aan een andere neef van hem, de eerder genoemde David de Jong ‘Simonszoon’.

Samen met zijn neef David de Jong ‘Simonszoon’ begint Simon in 1898 een firma met de naam ‘S. en D. de Jong’. Simon en David handelen in lompen, beenderen, oud ijzer, koper en huiden. Ze maken daarbij gebruik van een pakhuis aan de Korte Kanaalstraat.

Op 18 juni 1902 trouwt Simon met Bertha Trijbits. De plechtigheid vindt plaats in Gouda, de geboortestad van Bertha. Beiden zijn 31 jaar. Simon heeft zijn broers Joseph en Jacob gevraagd om als getuigen op te treden. Het echtpaar gaat wonen in wat tegenwoordig Beekstraat nummer 28 is.

Tussen mei 1903 en mei 1905 verhuist het stel naar de Nieuwe Markt, waar ze komen te wonen in wat nu Marktplein 40 is. In het aangrenzende pand heeft Simon een lompenpakhuis. Zijn broer Asser woont een tijdlang bij Simon in (mei 1906).

Het echtpaar krijgt drie kinderen. In 1903 wordt Salomon geboren en in 1906 Alida. In 1908 wordt het gezin compleet met de komst van Ida. Zoon Salomon overlijdt op 19 augustus 1914 in Groningen. Hij is dan slechts 11 jaar oud. Alleen dochter Ida zal de oorlog overleven. Tussen medio 1916 en 1919 verhuist het gezin naar de Stationsstraat, in het pand met nummer 66 (nu: 130). De zaak blijft op het oude woonadres gevestigd.

De buren op nummer 68 (nu: 132) zijn de Joodse Marcus van Dantzig en Helena van Dantzig-Trijbits en hun gezin. Helena is de zus van Bertha. In het Van Dantzig-Trijbits-huishouden is nog een familierelatie te vinden: Asser, de broer van Simon, woont in deze periode in bij het gezin.

De broers lijken zich gedurende de Grote Oorlog meer te gaan richten op het handelen in metaal. In 1921 vragen Simon en Asser bij de rechtbank in Zutphen surseance van betaling aan. Uit de toenmalige berichtgeving in de krant blijkt dat de zaak toch open blijft: Zakennieuws. De fa. S. en D. de Jong aan het Marktplein heeft aan haar zaak verbonden, een afdeeling voor sanitaire artikelen en wat daarmede annex is. Daartoe heeft zij een toonkamer ingericht, waar wij hedenmorgen een kijkje namen. Deze showroom biedt een keurig aspect. Vaste waschtafels, closets, volledige badinrichtingen zijn er opgesteld. Naar de firma ons mededeelde, moesten deze artikelen voorheen steeds van buitenplaatselijke firma's betrokken worden; nu echter kunnen H.H. [lees: Heeren] loodgieters, architecten enz. deze artikelen betrekken bij deze plaatselijke firma.

Op 21 mei 1918 trouwt Asser met de eveneens Joodse Carolina Koperberg. Bij het huwelijk treedt Simon op als getuige.
Simon is vanaf onbekende datum lid van de kerkraad van de Joodse gemeenschap. Hij wordt meerdere malen herkozen. In deze periode zoeken hij en zijn vrouw ook verschillende keren een dienstbode c.q. dienstmeisje. Ze bieden het loon van ƒ 3,- per week (omgerekend naar het heden: € 20,50).

In 1919 neemt Simon als penningmeester zitting in een comité dat onderdrukte Joden in het buitenland financieel probeert te ondersteunen: Plaatsgenooten! Door ontzaggelijke rampen zijn de Joden in Oost-Europa als gevolg van de bloedige Pogroms getroffen. Duizenden zijn van have en goed beroofd en economisch en moreel ten gronde gericht. Krachtdadige steun is voor de zwaar beproefde slachtoffers noodig. De oproep wordt herhaald.

In 1921 overlijdt de moeder van Bertha, Alida Trijbits-van Leeuwen. Ze heeft dan ruim 15 jaar bij het gezin ingewoond. In november 1928 overlijdt Bertha, Simons vrouw, op haar 58e verjaardag.

Hendrika de Lange wordt geboren in 1878 als dochter uit het huwelijk van Marcus de Lange en Gezina Frank. Het gezin telt een groot aantal kinderen. Drie kinderen uit dit gezin overlijden voor de oorlog, vijf van hen worden omgebracht in Auschwitz en Sobibor.

De vader van Hendrika heeft enkele winkels waarin hij roomboter en kaas verkoopt. De firma wordt op grond van de spijswetten door het Amsterdamse rabbinaat erkend. Samen met een aantal anderen organiseert Marcus een inzamelingsactie voor een gezin dat hulp nodig heeft. De man is te ziek om te werken en ook de vrouw kan vanwege haar zwangerschap geen geld verdienen. Via een landelijke krant brengen zij de nood van dit gezin onder de aandacht van de lezers en vragen zij hun om donaties.

Hendrika’s ouders sterven respectievelijk in 1892 en 1927.

Hendrika groeit op in de Amsterdamse Jodenbreestraat. Later woont het gezin aan de Zwanenburgwal. Hendrika is dertien als haar vader overlijdt. De zaak blijft onder dezelfde naam voortbestaan.

Hendrika is vrijwel zeker de persoon die in 1903, ze is dan 24 jaar oud, wordt genoemd als een van de bestuursleden van de zojuist opgerichte Joodse damesvereniging. In een later krantenbericht wordt de vereniging ‘damesvereeniging ter beoefening der Joodsche wetenschappen’ genoemd. Hendrika wordt met voor- en achternaam genoemd en ook haar straat wordt vermeld, hoewel het huisnummer niet lijkt te kloppen. De vereniging stelt zich als doel leden meer te leren over de geschiedenis van het Jodendom. Daarnaast wordt de betekenis van de gebeden uitgelegd en worden de godsdienstplichten die bij het geloof horen onderwezen.

Op 7 november 1918 trouwt Hendrika met veehandelaar Meijer Hartog de Haas. Ze heeft haar broers Levie en Meijer gevraagd als getuige op te treden. Eenmaal gehuwd verhuist Hendrika naar Ommen, de woonplaats van haar man. Na 11 jaar huwelijk sterft Meijer Hartog (december 1929).

Ida, de dochter van Simon, verhuist in 1930 naar Amsterdam, waar ze als dienstbode c.q. huishoudster werkt. Vervolgens keert ze terug naar het adres van haar vader. In het daaropvolgende jaar brengt ze opnieuw een periode in de hoofdstad door. Later werkt ze enige tijd in Den Haag (ook hier als huishoudster) en Enschede. Uiteindelijk gaat ze toch weer bij haar vader wonen.

Op 20 mei 1931 hertrouwt Simon met Hendrika. De plechtigheid vindt plaats in Apeldoorn. Simon is 60 en Hendrika 8 jaar jonger. Een dag eerder treedde zijn dochter Alida in het huwelijk met Maurits Meijer Philips.

Hendrika gaat bij haar man Simon wonen, op Stationsstraat 66.

Simon en zijn broer Asser hebben aan enkele mooie projecten meegewerkt: het sanitair van het nieuwe Metaheerhuisje op de Joodse begraafplaats (1929), het Groene Kruisgebouw (1930), het nieuwe Sportfondsenbad (1935) en het Ontspanningsgebouw (nu: Vierhuis) van het Apeldoornsche Bosch (1938).

Hendrika zet zich nog datzelfde jaar (1931) in voor de lokale afdeling van het Nationaal Crisiscomité, opgericht door prinses Juliana. Het landelijke comité helpt de burgers die het hardst door de economische crisis zijn getroffen. Dit is ook de doelstelling van de plaatselijke tak. De burgemeester van Apeldoorn, Willem Roosmale Nepveu, maakt de oprichting van de plaatselijke afdeling bekend. Een fragment uit zijn toespraak: De crisis-nood werpt zijn donkere schaduwen op onze gemeente, en almeer dringen kommer en zorg in vele gezinnen, die in bangen twijfel uitzien naar Uw hulp en steun. Zij, die eertijds anderen hebben gesteund en naar de mate hunner kracht immer tot helpen bereid waren, zijn nu zelf getroffen door den nood der tijden. Zij vragen niet. Doch wij vragen voor hen. Vraagt het pas opgerichte Comité, vraag ik, als hoofd der gemeente, bekend met hun behoeften en durf die vrijmoediglijk aan U, ter leniging voorleggen.

Er worden huis-aan-huiscollectes gehouden, waarbij fabrieken, kantoren, spoorwegovergangen, stations en het postkantoor niet overgeslagen worden. De voorjaarscollecte van 1932 levert ƒ 5000,- op; een enorm bedrag, omgerekend naar het heden hebben we het dan over ruim 550.000 euro. Ook de burgemeester neemt, samen met de wethouders, de collectebus ter hand.

In Apeldoorn ontstaat het initiatief om een ‘Nood-Bazaar’, afgekort tot N.O.B.A., te organiseren. Op gezette tijden rijdt er een auto door Apeldoorn die bij donateurs langsgaat om goederen in ontvangst te nemen. De opgehaalde goederen zullen tijdens de bazaar worden verkocht. Er worden meer dan 10.000 aanplakbiljetten volledig in kleur gedrukt om het initiatief in Apeldoorn bekend te maken. Ook op het filmdoek van de bioscoop krijgt het initiatief een plek. Daarnaast wordt er in de plaatselijke kranten regelmatig aandacht aan geschonken: Het heeft er veel van dat de eierhal de volgende week meer zal lijken op een compleet warenhuis, inclusief restaurant, als op iets anders. Het is ondoenlijk, een opsomming te geven van alles wat op de NO.B.A. te zien en te koop zal zijn, maar ingezetenen, die plannen mochten maken dit jaar Egypte te bezoeken ontraden wij dit ten sterkste. U kunt Uw geld beter besteden. Egypte komt naar Apeldoorn. In de Eierhal zult ge de Nijl vinden, de Pyramide in de woestijn, een Nubische leeuw, twee krokodillen, een sfinx - deze kwam het eerst in Egypte voor als liggende leeuw met menschenkop - er zal een sjeik zijn met haremvrouw. Dit wonder mooie stukje Egypte, versiert met subtropische planten uit de Koninklijke kassen op het Loo en waarboven zich een diep blauwe hemel welft, is reeds een gang naar de Eierhal waard. Wij verzuimden nog mee te deelen dat het graf van Toetanchamon er zal zijn, maar laat ons nu niet alles vertellen. Egypte in de bovenzaal der Eierhal, zal een verrassing, een openbaring zijn.

Voor het in de krant genoemde ‘pop-up’-restaurant wordt door de plaatselijke gasfabriek een tijdelijke gas- en waterleiding aangelegd. De PGEM draagt gedurende het project zorg voor extra buitenverlichting. De entree is ƒ 0,10 en het ‘reisje door Egypte’ kost ƒ 0,25 extra. De bazaar wordt onder meer verrijkt met optredens van muziek- en zangverenigingen. Na drie dagen staat de teller op bijna 4000 bezoekers, waarbij naar schatting 1400 van hen ook een kijkje in ‘Egypte’ namen.

Hendrika neemt ook zitting in een ander comité. Het betreft een plaatselijke vereniging die geld inzamelt voor uitbreiding van de Amsterdamse zorginstelling ‘de Joodsche Invalide’. Op verschillende adressen in Apeldoorn verkopen ze loten voor ‘de Joodsche Invalide’. Vóór de oorlog worden er in heel Nederland loterijen en inzamelingsacties voor dit goede doel gehouden. Al in 1911 richt rabbijn Meyer de Hond daarvoor de vereniging ‘De Joodse Invalide’ op. Bij de trekking van de loterij worden huizen, auto’s, radio’s, fietsen en veel andere prijzen verloot. De loterijen voor de ‘Joodsche Invalide’ worden een aantal opeenvolgende jaren gehouden. Ook Frederika Klein-Cozijn (1880-1943) maakt deel uit van het comité en Jozua Levie Philipse (1901-1943) runt in Apeldoorn het plaatselijke secretariaat.