Verhaal

Het gezin Friedheim in Hollandsche Rading

onderzoeksresultaten bij het leggen van struikelstenen door de Stichting Struikelstenen De Bilt

Franz Theodor Friedheim en Johanna Friedheim-Maass woonden in Essen en hadden twee kinderen : Hans (1918) en Marlies (1920) . De families Friedheim en Maass woonden al generaties lang, in elk geval al sinds de 17e en 18e Eeuw, in Duitsland en zagen zichzelf als echte Duitsers. Zij woonden als een liberaal Joods gezin in een rustige buitenwijk van Essen in een huis van twee verdiepingen met een prachtige grote tuin waar vele buurkinderen kwamen spelen. Zij hadden nooit last van antisemitisme en ze gingen nauwelijks om met andere Joden omdat die niet in hun buurt woonden. Naar de synagoge gingen ze alleen op de hoge feestdagen. Zoon Hans deed wel Bar Mitswa. In Essen was een orthodox-Joodse gemeenschap, voornamelijk migranten uit Polen, maar daar hadden ze nagenoeg geen contact mee. Franz had een goede baan in een grote meubelzaak.
Nadat in 1933 de nazi’s aan de macht zijn gekomen namen de anti-Joodse sentimenten in Duitsland toe en verslechterden de omstandigheden voor het gezin. Er werden anti-Joodse maatregelen van kracht zoals een verbod voor Joden om in restaurants te eten. Vanwege hun Joods zijn werden de kinderen van school gestuurd en op een dag werd zoon Hans in elkaar geslagen. In 1934 besloten zij dat voor hen de tijd gekomen was Duitsland te verlaten. Een deel van de familie was al eerder geëmigreerd naar Palestina en Argentinië, maar zo ver wilden zij niet gaan. Franz vond een zakenpartner om samen in Nederland een dekbeddenfabriekje te beginnen met een winkel aan de Kerkstraat 8-18 in Amsterdam en zij verhuisden in 1934 naar Hilversum. Gretchen, een zus van Frans die weduwe was, besloot ook naar Nederland te gaan en zij vestigde zich met haar twee zonen in Apeldoorn.  In 1939 verhuisde het gezin Friedheim van Hilversum naar de Spoorlaan 57 in Hollandsche Rading. Zoon Hans die in Essen op het gymnasium had gezeten, had moeite met de taal en het Nederlandse schoolsysteem waardoor het hem niet lukte een eindexamen te doen. Na mei 1940 werd het gezin Friedheim steeds meer getroffen de Duitse anti-Joodse maatregelen. Vader Franz moest zich terugtrekken uit zijn Amsterdamse zaak. Hans en Marlies kregen het advies op een boerderij te gaan werken, om beschermd te zijn tegen deportatie. Het boerenbedrijf was belangrijk omdat de oogsten  naar Duitsland gingen. Zij vinden beiden werk op een boerderij in Hollandsche Rading. In juli 1942 kregen zij echter toch de oproep om zich te melden “ voor werk in Duitsland onder politietoezicht “ en werden zij geïnterneerd in Westerbork. Op wonderbaarlijke wijze werden zij daar echter na korte tijd weer vrijgelaten omdat hun werkgever in Hollandsche Rading, de heer Griffioen, een verklaring had afgegeven dat zij onmisbaar waren in zijn boerenbedrijf. Hans en Marlies keerden terug naar Hollandsche Rading, maar al in september moesten zij samen met hun ouders gedwongen verhuizen naar Amsterdam ( Nicolaas Witsenkade 36). Daar moesten zij opnieuw een oproep voor deportatie afwachten. Ze leefden met zijn vieren op één kamer in een flat bij een Joodse mevrouw in  een buurt met veel joodse mensen. Regelmatig waren er razzia’s en zij hadden continu hun rugzakken klaarstaan. Boodschappen doen was lastig omdat je als jood pas na 5 uur in de winkels mocht komen en dan bijna alles al was uitverkocht. De kinderen Hans en Marlies konden onderduiken en zij hebben uiteindelijk de oorlog overleefd. Hans vond een onderdak bij mej. Fijan, lerares Engels aan het Gymnasium Hilversum en Marlies vond een onderduikadres in Rotterdam. Na de oorlog vertelt Marlies dat ook voor haar ouders onderduikadressen en valse papieren waren geregeld maar dat zij niet wilden onderduiken omdat zoals haar moeder zei: ” als alle joden weg moeten, dan ga ik ook “.

Franz Theodor en Johanna Friedheim-Maass zijn vanuit Amsterdam naar Westerbork gedeporteerd. Hun namen staan op een transportlijst van een trein die op 27 april 1943 uit Westerbork is vertrokken richting Sobibor. Alle 1205 mensen op deze transportlijst zijn om het leven gekomen. Aangenomen wordt dat zij direct na aankomst in Sobibor op 30 april 1943, in gaskamers zijn vermoord. Ook zus Gretchen en haar twee zonen hebben de oorlog niet overleefd en zijn in een concentratiekamp omgebracht.

Zoon Hans heeft na de oorlog de zaak van zijn vader voortgezet, is in 1949 getrouwd en heeft vier kinderen gekregen, een zoon en drie dochters. Hij is in 2005 overleden. Zijn zoon Frans (1950) woont in Utrecht waar hij het grootste deel van zijn leven heeft gewoond en gewerkt. Dochter Marlies is naar Australië geëmigreerd en is daar dit jaar (2020), kort na haar honderdste verjaardag overleden.      

 

in november 2020 hebben wij struikelstenen geplaatst