Verhaal

In Memoriam

Jacob Polak wordt in 1871 geboren, als zoon uit het huwelijk van koopman Berend Polak en Esther Goedhart. Naast Jacob telt dit gezin vier kinderen. Hun eerste zoontje overlijdt na negen dagen, hierna worden Mozes (1863) en David (1866) geboren. In 1869 wordt een levenloos zoontje geboren. De moeder is in een winkel werkzaam geweest.

Mozes overlijdt in 1932 en David wordt in 1943 in Sobibor omgebracht. De ouders van Jacob overlijden in respectievelijk 1914 en 1890.

Jacob groeit op in zijn geboorteplaats Wijhe.

In februari 1932, dan zestig jaar oud, verlaat Jacob Wijhe en verhuist met zijn broer Mozes Polak en schoonzus Paulina Polak-Gans (1861-1944) naar Apeldoorn, waar ze zich vestigen op het adres: Generaal Van der Heydenstraat 15. Gelijktijdig verhuist een nicht met hen mee, de dan nog ongehuwde Johanna Oudgenoeg-Polak (1879-1942).

Mozes en Paulina hebben een groot aantal kinderen, waaronder Berend (1893-1945) en Eduard (1896). Dit zijn neven van Jacob. Paulina is in de loop van haar leven blind geworden.

Ruim drie weken na deze verhuizing overlijdt Mozes, in de rouwadvertentie wordt dit als plotseling omschreven. Jacob en zijn schoonzus Paulina verhuizen naar het adres van neef Eduard Polak (Paulina is de moeder van Eduard), Stationsstraat 32. Johanna is dan al teruggekeerd naar haar geboortedorp.

Eduard is gehuwd met Sebilla, het stel krijgt geen kinderen. De verhuizing van Jacob heeft tussen 1933 en 1936 plaatsgevonden. Jacob wordt in de adresboeken als koopman genoemd.

Paulina verhuist in april 1941 vanuit Apeldoorn naar de stad Utrecht, waar ze gaat wonen op het adres van een schoonzus, de zus van haar overleden man Mozes.

In 1941 vinden er in Apeldoorn geregeld protestacties plaats. Het V-teken is een bekend symbool geworden van de hoop en de verwachting van velen dat nazi-Duitsland ooit de oorlog zou gaan verliezen. V = Victory! In Apeldoorn verschijnen er geregeld V-tekens en soortgelijke uitingen. Er wordt hulde gebracht aan de luchtmacht van Engeland door de letters RAF op wegen en panden te schrijven, en ook verschijnt in het openbare leven de tekst ‘Oranje Boven, weg met Mussert’. Soms werd Oranje Boven afgekort: O.B. Uit politierapporten blijkt dat de gemeentelijke reiniging geregeld de opdracht kreeg om met spoed deze teksten te verwijderen. In juli 1941 wordt voor de deur bij Jacob het woord ‘Vrijheid’ op de straat gekalkt, ook dit keer wordt er snel contact gelegd met de gemeentelijke schoonmaakdienst.

27 juni 1941. POLITIE. Om 12.30 uur werd door Polak aan de Stationsstraat telefonisch kennis gegeven dat er een aantal personen voor zijn deur stonden. Wat zij deden was hem niet bekend. Twee agenten van politie, die ter assistentie waren, rapporteren bij terugkomst dat een zekere M. van de Ortskommandant een schriftelijk bewijs had dat hij zich met nog tien andere personen tussen 24 en 4 uur op straat mocht komen. Volgens de agenten zouden deze personen bij de Joden papieren aanplakken met het opschrift ´Hier heerst de Engelse ziekte´. Hoewel dit aanplakken niet door hen was geconstateerd hadden zij die biljetten zien zitten bij Polak en [Herman] Weijel aan de Stationsstraat. Een afzonderlijk rapport wordt aan de Inspecteur van Politie overgelegd.

Op Stationsstraat nummer 35 woont Hendrik Nusselder, eigenaar van een fietsenmagazijn. Na de oorlog getuigt Nusselder in verschillende strafprocessen tegen ‘foute’ agenten. Eén getuigenis betreft Eduard, de neef waar Jacob bij inwoont. Eduard was de hoofdbewoner en van beroep slager. Nusselder getuigt: Sinds november 1941, den juiste datum weet ik niet meer, heb ik van den slager Polak, gewoond hebbende aan de Stationsstraat, verschillende goederen in bewaring gehad. Deze goederen waren geborgen in een groote waschmand, waarin onder meer een doos damesjaponnen, 2 literflessen boter (weck), een lederen pet en zwarte lederen rijbroek, 1 paar rijlaarzen, enkele paren schoenen en diverse kledingstukken. Een zwarte koffer bevatte levensmiddelen in blik van diverse soorten. In twee handkoffers bevond zich voornamelijk linnengoed en toiletartikelen. In één dier koffers zaten bovendien, voorzover mij bekend, twee halve ponden tabak en één of twee pakjes cigaretten. Verder was er nog een blikken bus, waarin diverse soepgroenten, al deze goederen bevinden zich op den zolder van mijn woning. Daarbij bevonden zich ook nog een doos met vleeshaken en een doos met nieuwe slagersmessen, alsmede paardentuig. Op donderdag 1 october 1942, kwamen drie agenten in burger, namelijk Doppenberg, Van den Berg en Lamberts bij mijn woning om huiszoeking te doen, omdat ik, in strijd met de bestaande bepalingen, goederen voor Joden in bewaring zou hebben genomen. Ze hebben toen mijn heele woning doorzocht en hebben tenslotte bovengenoemde goederen bij mij in beslag genomen en naar het bureau vervoerd. Dienzelfde avond heb ik gezien dat dat Van den Berg zich in de woning van Polak heeft begeven en daaruit verschillende goederen heeft weggehaald en daarmede in de richting van het station, dus niet in de richting van het politiebureau is gegaan. Den daaropvolgende avond kwam Van den Berg te omstreeks kwart voor tien aan mijn woning en zei, dat hij nog eens moest komen kijken, omdat er nog meer goederen van Joden bij mij moesten zijn. Hij toonde toen speciaal belangstelling voor een lederen jas, welke bij mij in de gang hing. Ik kon hem slechts met de grootste moeite overtuigen, dat die jassen van mij waren [nu spreekt hij in meervoud, mogelijk één leren jas, naast andere jassen]. Eerst nadat ik gedreigd had den Ortskommandant hierde in kennis te stellen, nam hij er er genoegen mee, dat ik de jassen behield. Wat er verder met de goederen is gebeurd weet ik niet. Wel heb ik gehoord dat het paardentuig aan de expediteur Bouwhuis alhier is verkocht. Meer kan ik u niet vertellen. Vervolgonderzoek wijst uit dat het paardentuig inderdaad aan Bouwhuis is verkocht, á 90 gulden (omgerekend naar het heden een flink bedrag: 668 euro). Het geld zou zijn overgemaakt aan de nationaalsocialistische beweging ‘Stichting Winterhulp Nederland’.

Jodenjager Jannes Doppenberg verklaart eveneens over de vondst bij rijwielhandelaar Nusselder: ‘ …dat er op zolder twee of drie koffers waren gevonden welke aan de Jood Polak hadden toebehoord.’

En ook de derde agent, Jan Lamberts, getuigt over dit gebeuren:'Een dag in begin october 1942, den juiste datum weet ik niet meer … Eenmaal ben ik met een kist van de woning van Polak naar mijn huis in de Hoogakkerlaan alhier gegaan. In die kist bevond zich toen een bruine steenen pot met ingemaakte snijbonen, een damesgarnituur en twee of drie kinderpakjes. De zwarte koffer die u bij mij heeft aangetroffen, was ook afkomstig van Polak. Ook heb ik een paar hooge schoenen van Polak gehad (...). Ik kan niet meer zeggen of die uit de koffers, welk bij Nusselder hebben gestaan, zijn gekomen of dat ik die uit de woning van Polak heb gehaald. De verbalisanten noemen later dat het zeven stuks kinderkleding betrof.'

Het is onbekend gebleven hoe de Jodenjagers op het spoor van helper Nusselder zijn gekomen.

Als er bij een niet-Joodse schoenhandelaar een grote voorraad schoenen in beslag wordt genomen, omdat de politie vermoedt dat de winkelier bepaalde bepalingen niet heeft nageleefd, heeft de eigenaresse, zodra de goederen worden teruggebracht, het gevoel dat een deel van het schoeisel ontbreekt. Na onderzoek komt de politie eropuit dat een collega van hen enkele paren nieuwe schoenen thuis heeft staan. Hij verklaart dat deze niet van de winkel komen, maar eigendom waren van Polak. De getuigenis begint op het moment dat de koffers van Polak naar het politiebureau zijn gebracht: Ik heb toen bedoelde twee paar schoenen meegenomen en mij toegeëigend. Uit bedoelde koffers heb ik ook nog wat scheermesjes genomen en mij toegeëigend, alsmede twee overhemden. Voor zover ik weet heeft Lamberts ook enkele dingen meegenomen, onder andere een paar hoge schoenen, nieuw of thans zo goed, en een paar scheermesjes en andere goederen, terwijl naar ik meen, door agent van politie Doppenberg een paar lakschoenen is mee genomen en ook scheermesjes. Uit de woning van Polak heb ik ook nog schoenen, en wel een paar herenschoenen en drie paar damesschoenen gehaald. Lamberts heeft toen een pot snijbonen daar weggehaald. Bij Polak heb ik ook nog een militairenbroek aangetroffen, welke ik mij heb toegeëigend. Meer heb ik van de goederen van Polak mij niet toegeëigend, daar ik toen niet gehuwd was en geen bergruimte had.

Het vervolg maakt duidelijk dat de diefstal geen incident betrof: Verder heb ik goederen van den Jood [Joseph] Philips, gewoond hebbende Kerklaan 37 alhier, mij toegeëigend. Deze goederen bestond uit: twee costums, ondergoed, een aantal handdoeken, overhemden en soortgelijke artikelen, twee vloermatjes, een herenhoed en een wandelstok. Hij beweert dat de legerjas uit zijn eigen diensttijd stamt: De cartons met knopen, die u bij mij heeft aangetroffen, heb ik van het bureau, met goedvinden van den agent van politie Doppenberg, mee naar huis genomen. Deze waren afkomstig van een Jodin [Henrietta Leefsma-Godschalk], wier naam ik niet meer weet, maar zij had vroeger een winkel aan de Asselsestraat. Een stofzuiger heeft hij van een Duitse militair gekregen, hij vermoedt dat deze uit de inboedel van een Jood is weggenomen.

De registratiekaart van de Joodse Raad geeft als laatste adres van Jacob aan: Brinklaan 64 (nu: 246). Volgens zijn persoonskaart heeft Jacob hier op 3 november 1942 zijn intrek genomen. Het is het adres van Jacob de Winter (1867-1943) en Rika de Winter-Heilbron (1869-1943).

In de nacht van 17 op 18 november 1942 vinden er in Gelderland in verschillende plaatsen grote razzia’s plaats. In Apeldoorn wordt een onbekend aantal Joden uit hun huizen gehaald en lopend naar het plaatselijke treinstation geleid. Van daaruit worden ze per trein naar Kamp Westerbork gedeporteerd. Onder hen is Jacob. Een andere bron vermeldt een aantal van 67.

Jacob wordt op 18 november 1942 in Kamp Westerbork geregistreerd. Op dinsdag 24 november 1942 wordt hij, samen met 708 anderen, met transport 38 naar Auschwitz gedeporteerd. De trein komt op vrijdag 27 november 1942 aan op het overslagperron van Auschwitz. Jacob wordt meteen bij aankomst in het vernietigingskamp om het leven gebracht.

Eduard en zijn vrouw Sebilla overleven de oorlog dankzij onderduik en overlijden in respectievelijk 1983 en 1979.