Verhaal

Ondergedoken bij tante Sjaan en oom Piet

"Peter" in Bergen op Zoom 1942-1945

Door: Kropveld

4 broers Kropveld

Mijn naam is Eliezer Nachman Kropveld maar ze noemen me Peter, al bijna tachtig jaar.

Hoe dat zo gekomen is, daarover gaat mijn verhaal en dat verhaal heeft veel met Bergen op Zoom te maken en nog meer met Jeanne van Houwelingen-Lippe en Pieter van Houwlingen, voor mij tante Sjaan en oom Piet.

Ik ben geboren in een Amsterdamse Joodse familie.

De Kropvelds, de familie van mijn vader, waren al meer dan tweehonderd jaar in Nederland. Aanvankelijk vooral in Groningen, waar ze vaak veehandelaar waren. Later verhuisden veel Kropvelds naar het Amsterdam, waar ze -zoals zoveel Joodse Amsterdammers- in de handel gingen. In het begin, rond 1900, als marskramers, later vaak met een eigen bedrijfje . In kantoorbenodigdheden bijvoorbeeld. De Kropvelds waren al generaties lang niet religieus. Met een uitzondering, mijn vader Samuel, Sam voor de familie. Tot verbazing van zijn drie broers en zijn ouders werd hij rond zijn twintigste religieus Joods, hield zich aan de spijswetten en ging elke Zaterdag, Sjabbes, naar de synagoge. In de nieuwe synagoge aan het Jacob Obrechtplein in de deftige concertgebouwbuurt maakte hij kennis met de voorzanger, chazan Landau en met een van zijn dochters, Sara Landau. Ze kregen een relatie en trouwden in de zomer van 1941. Een jaar later, in Augustus 1942 werd ik geboren als Eliezer Nachman Kropveld. Eliezer was een naam uit het oude testament. Het was de knecht van aartsvader Abraham en door mijn tweede naam Nachman ben ik vernoemd naar de beroemde Chasidische rabbijn Rabbi Nachman.

Anders dan de Kropveld-familie was de familie Landau van Poolse origine. Mijn grootvader Mosieck Landau kwam uit Turec in Polen en had gesolliciteerd naar de functie van voorzanger/ Chazan in Amsterdam. In de nieuwe synagoge aan het Jacob Obrechtplein, nu de Rav Schuster synagoge. Eenmaal aangenomen liet Mosieck Landau een groot deel van zijn familie overkomen naar Amsterdam. Twee van zijn broers begonnen daar begin jaren dertig met veel succes een chocolade en bonbonfabriek.

Toen de vervolging van de Joodse Nederlanders begon, eind 1942, waren mijn vader en moeder, Sam en Sara niet van plan om de oproepkaarten af te wachtern. Ze besloten onder te duiken. Net als Sam’s drie broers Victor, David en Joop. Victor en David hebben met hun vrouw de oorlog overleefd maar Joop en zijn vrouw Fre werden verraden en vermoord.

Mijn ouders Sara en Sam zorgden er in de eerste plaats voor, dat er voor mij een veilig onderduikadres werd gevonden. Hoe dat precies is gegaan weet ik niet. Toen het nog kon had ik bij de betrokkenen moeten doorvragen, maar dat heb ik niet gedaan. Hoe dan ook, via het verzet kwamen Pieter van Houwelingen en Jeanne van Houwelingen-Lippe in beeld. Twee veertigers uit Bergen op Zoom zonder kinderen.

Later vertelde Jeanne, voor mij tante Sjaan, dat zij na hun huwelijk in 1922 twee keer in verwachting was geweest maar beide kinderen waren enkele dagen na hun geboorte overleden.

 

Daarna hadden Pieter en zij besloten om pleegkinderen in huis nemen. In de jaren twintig en dertig hadden zij een aantal kinderen voor kortere of langere tijd in huis gehad. Kinderen uit probleemgezinnen en ook regelmatig kinderen van ongetrouwde moeders, een schande in die tijd, die hun kind weer kwamen ophalen als ze toch nog getrouwd waren. In ieder geval waren de buren van tante Sjaan en oom Piet in de Graaf Pretoriusstraat er aan gewend, dat er steeds andere kinderen onderdak vonden op nummer 12. Een hele gunstige situatie om toen de nood aan de man kwam een Joods pleegkind op te vangen.

Je kunt je afvragen, waarom deden ze dat? Waarom namen ze dat enorme risico. Als ze verraden en gepakt zouden worden liepen ze grote kans om ook naar een concentratiekamp gestuurd te worden. Wel niet naar de gaskamers maar de overlevingskans in een “gewoon” Duits concentratiekamp was klein. Waarom dachten ze niet, zoals de meeste Nederlanders, laten we wachten tot de bui overgaat?

Het geweten van Jeanne en Pieter was sterker. Dit laten we niet gebeuren!

Vooral bij Jeanne kwam daar nog iets bij; een kind van het oude volk, waaruit Jezus, onze Heiland is voortgekomen, dat moet gered worden.

In de loop van 1943 kwam ik als baby bij tante Sjaan en ome Piet terecht. Daar kan ik me natuurlijk niets meer van herinneren maar wel heb ik duidelijke herinneringen aan het einde van de oorlog in Bergen op Zoom in September 1944. Ik was toen ruim twee jaar en volgens kinderpsychologen hebben kinderen pas duidelijke herinneringen vanaf drieenenhalf, vier jaar.

Toch kan ik me nog glashelder herinneren, dat ik met tante Sjaan en oom Piet in de kelder zat. In het donker met alleen een brandende kaars. Buiten onweerde het. Tenminste, dat zei oom Piet maar later begreep ik, dat het de artillerie was van het Engelse leger vanuit Antwerpen gericht op Duitse doelen in Bergen op Zoom.

Aan dat schuilen in de kelder was trouwens een wonder vooraf gegaan. Na het avondeten had tante Sjaan mij in kinderwagen gelegd. Toen het artillerie bombardement begon had tante Sjaan mij snel uit de wagen gehaald en was naar de kelder gegaan. Nog geen 5 minuten later werd het dak van het huis getroffen door een granaat. Splinters van die granaat gingen dwars de de kinderwagen, dus als ik daar nog gelegen had………...Volgens tante Sjaan was daar de Heiland aan te pas gekomen. Dat zou ik later nog vaak horen.

Verder heb nog nog andere herinneringen aan de Graaf Petoriusstraat. Ik zie mezelf nog met auto’s spelen in de tuin en vooral zie ik al het speelgoed voor me, dat ome Piet voor mij heeft gemaakt. Oom Piet was mallenmaker in een metaalfabriek en kon alles maken wat zijn ogen zagen, zoals dat heet. Houten hazen naast elkaar op wieltjes. Als je ging duwen gingen ze op en neer zoals dat gaat met hazen. Maar vooral zie ik de prachtige legergroene jeep met de grote witte ster op de motorkap. Na de bevrijding van Bergen op Zoom zag ik er zo een rijden vertelde oom Piet later en ik bleef er naar zwaaien. Als verrassing maakte oom Piet zo’n Jeep voor me, bijna net zo groot als ik zelf. Ik kon er op zitten.

Later hoorde ik van tante Jeanne, dat mijn uiterlijk de onderduik minder gevaarlijk had gemaakt. Volgens de vooroordelen uit die tijd zag ik er niet Joods uit. Een Duitse soldaat zou zelfs een keer gezegd hebben, je kunt wel zien van wie dat kind is.

De huisdokter was gelukkig een goede Nederlander want hij zag nog meer. Dat ik besneden was en hij adviseerde tante Sjaan om daar voorzichtig mee te zijn als er visite was en ik verschoond moets worden, want je weet maar nooit. Tenslotte kreeg je van de Sicherheitsdienst zeven gulden vijftig als je een Jood, klein of groot, aanbracht. Maar alles ging goed, ruim twee jaar ben ik bij ze geweest, bij tante Sjaan en oom Piet.

Begin September 1944 werd Bergen op Zoom frontstad en tante Sjaan en oom Piet besloten te vluchten naar familie op het Zeeuwse eiland Tholen. Van die vlucht kan ik me ook herinneren, dat we op een wagen zaten met een groot paard er voor.

 

Het einde van mijn onderduik was heel moeilijk voor tante Sjaan en Oom Piet. Nooit eerder hadden ze zo lang een kind in husigehad. Ze hadden me zien opgroeien van baby tot peuter en nu, in Mei 45, moesten ze mij weer afstaan. En niet eens aan mijn eigen ouders, die de oorlog niet overleefd hadden, maar aan een oudere broer van mijn vader, die met zijn vrouw en dochter de oorlog wel had overleefd.

Mijn oma van vaders kant wist waar ik gebleven was. Ze kwam al liftend naar Bergen op Zoom want treinen en bussen reden er nog niet.

Het was geen makkelijk gesprek vertelde mijn oma later. Vooral tante Sjaan wilde eigenlijk, dat ik een Christelijke opvoeding zou krijgen. Peter is een zoon van het oude volk zei oma, dus hij krijgt een Joods Religieuze opvoeding. Daar kon tante Sjaan zich bij neerleggen. Afgeproken werd, dat ik tot mijn derde verjaardag op 4 Augustus 1945 in Bergen op Zoom zou blijven en dan pas naar mijn oom en tante in Amsterdam zou gaan. Die dag herinner ik mij nog als de dag van gisteren . Hoe ze het voor elkaar hebben gekregen berijp ik nog niet maar op die dag, een dag na mijn verjaardag, kwam een Canadese Jeep voorrijden en mocht ik naast de chauffeur zitten op reis naar Amsterdam. De hele weg keek ik vol bewondring naar die legergroene reus achter het stuur. Zulke grote zware mannen zag je niet meer in Nederland in 1945.

Na 1945 logeerde ik nog regelmatig in Bergen op Zoom. Een oom was handelsreiziger en plande zijn route dan zo, dat hij net in de schoolvakantie in Bergen op Zoom moest zijn. Zoals afgesproken werd ik min of meer religieus Joods opgevoed. Met 13 jaar werd ik Bar Mitwa, kerkelijk meerderjarig, en tante Sjaan en oom Piet waren daar bij. Toen Yvonne en ik trouwden in 1964 was oom Piet al overleden maar tante Sjaan was er bij. Rond 1980 verhuisde tante Sjaan vanuit Bergen op Zoom naar Enkhuizen, waar haar broer woonde. Daar zocht ik haar regelmatig op in haar bejaardenwoning. Het kwam handig uit, dat ik voor mijn werk regelmatig studieweekends organiseerde in de Drommedaris in Enkhuizen.

In 1987 zorgden Yvonne en ik er voor, dat aan tante Sjaan, en aan oom Piet postuum, de Yad Vashem oorkonde en de medaille werden uitgereikt. De erkenning dat je hoort bij de groep van de rechtvaardigen, die het volk Israels hebben gered. Alle familieleden en vrienden kwamen naar Enkhuizen om aan die bijeenkomst deel te nemen. Nadat de burgemeester de onderscheiding had uitgereikt sloten we die gebeurtenis af met een gezamelijke lunch.

 

Als ik wegging na een bezoek aan tante Sjaan zei ze ; Peter, je weet wat er toen gebeurd is met die kinderwagen Ik hoop dat jij de Heiland nog leert kennen.

Toen tante Sjaan heel oud werd, boven de negentig, zie ze tijdens het gesprek regelmatig; Peter weet je wat ik nou hoop? Geen idee tante Sjaan. Dat jij de Heiland nog eens leert kennen.

En uiteindelijk is dat ook gebeurd in 1995, toen tante Sjaan op 95 jarige leeftijd overleed. Ze behoorde bij de Baptisten en daar wordt voor een begrafenis ruim de tijd genomen. Op het kerkhof werden twee uren lang psalmen gezongen. Nog weken later kon ik “Het hijgend hert, der jacht ontkomen..” niet uit mijn hoofd krijgen. Ik had de Heiland leren kennen, maar tot een bekering heeft dat niet geleid.

 

Rond de eeuwwisseling werd ik studieleider van een Nederlands-Engelse lerarenopleiding voor het Speciaal Onderwijs. Als deel van mijn werk bij de Hogeschool van Utrecht.

Op een dag stond ik in Londen op de bus te wachten bij de University of Greenwich. Ik raakte in gesprek met een kleine oude man. U spreekt goed Engels zei hij, maar toch hoor ik een bekend accent. Bent U Hollander?

Inderdaad zei ik, hoe komt het dat U dat kunt horen?

Ik was in de oorlog bij de Royal Artillery vertelde hij. Ik heb deelgenomen aan de aanval op Berken op Zoem. We hadden een Duits hoofdkwartier als doel opgekregen maar helaas waren er veel afzwaaiers. Daar zijn nogal veel burgers bij omgekomen. Daar slaap ik nog wel eens slecht van.

Terwijl we de ene bus na de andere lieten passeren en zijn vrouw nogal ongeduldig werd vertelde ik Jim, dat er ook overlevers van zijn bombardement waren geweest. En die zijn jullie nog altijd dankbaar voor de bevrijding!

 

Peter Kropveld

8 mei 2022

 

 

 

 

Media bestand