Verhaal

Hilde & Max en hun dochters

Door: Willem Snel

Het gezin Levin:

Vader: Max Levin, geb. 16 februari 1885 in Pasewalk, Mecklenburg-Vorpommern, Duitsland. Hij was werktuigbouwkundig ingenieur en had een eigen machinewerkplaats in Duitsland. Zoon van Julius Levin en Rosalie Saenger.

Moeder: Hildegard (Hilde) Gerson, geb. 20 januari 1895 in Wongrowitz (Wągrowiec), Posen (Wielkopolsky), Polen. (Toen nog Duits gebied). Ze was assistent-laborant. Dochter van Bernhard Gerson en Ulricke Abraham. Zuster van o.a. prof. dr. Max Bernhard Gerson, bedenker van de Gerson-therapie tegen kanker.

Kinderen: Ilse Ruth (1921), Ingeborg (1925), Miriam (1928)

————- 

Jaren ‘30

Een broer van Hildegard, de arts Max Gerson, waarschuwde vanaf halverwege de jaren ‘30 zijn broers en zussen regelmatig, vanuit New York, om net als hij op tijd Duitsland te verlaten. Hij stuurde bovendien geld om dat mogelijk te maken. De meesten lieten hem weten dat het volgens hen uiteindelijk wel zou meevallen met de nazi’s; Duitsland was immers een beschaafd land. Te laat beseften zij dat hun broer gelijk had. 

Kristallnacht

Tijdens de Kristallnacht (nacht van 9 op 10 november 1938) gooiden leden van de Sturmabteilung ruiten van Joodse winkels in en staken ze synagogen in brand. Joodse scholen, begraafplaatsen, ziekenhuizen en woningen werden beklad of vernield. Er werd op grote schaal gestolen, geïntimideerd, geschoffeerd en vernederd. Ook het gezin van Max en Hilde Levin werd in hun woning te Düsseldorf overrompeld door nazi’s. Duizenden mannen werden gearresteerd, waaronder ook Max. Hij werd naar kamp Buchenwald afgevoerd. In en na die nacht begrepen de Duitse Joden dat hun leven in Duitsland niet langer veilig zou zijn. Er kwamen grote vluchtelingenstromen op gang.

Vluchten

Moeder Hilde bracht haar jongste dochters, Inge en Mirjam in veiligheid: zij konden mee met een kindertransport naar Nederland. Hilde zelf en oudste dochter Ilse bleven achter in Düsseldorf, waar ze probeerden nog wat van hun bezittingen te verkopen.

Hilde wist haar man vrij te krijgen, met geld en connecties. Voorwaarde was dat hij het land binnen enkele dagen zou verlaten. Hij vluchtte in november 1938 naar Cuba en werd pas op 31 januari 1941 als immigrant toegelaten tot de Verenigde Staten in Key West, Florida.

Met het kindertransport kwamen Inge en Mirjam terecht in het “Rivierhuis” in de plaats De Steeg bij Rhenen. Dit was een zgn. koloniehuis, waar in normale tijden verzwakte kinderen gedurende enkele maanden konden aansterken. Ze bleven daar tot mei 1939.

St. Louis

Om de wereld te tonen hoe ‘humaan’ de nazi’s met de Joden omgingen, had de Minister van Propaganda, Goebbels, toegestaan dat een grote groep Joden naar Cuba zou mogen vertrekken met de luxury-liner MS St. Louis  van de Hamburg-Amerika Linie. Er ontstond een ware stormloop onder wanhopige Joden om een ticket te bemachtigen, ook al was dat voor exorbitante prijzen. Zelfs voor de lege terugreis van het schip moest een extra heffing betaald worden.

Voordat de reis zou beginnen had de Cubaanse president Brú op 5 mei 1939 de inreisdocumenten van de passagiers ongeldig verklaard. Reden: de Cubaanse directeur-generaal van immigratie, Manuel Benitez Gonzalez, had zich via tussenpersonen persoonlijk verrijkt met de verkoop van visa’s die normaal gratis waren. Met zeker 100.000 dollar aan tegoeden verdween hij spoorloos, zonder de, eveneens corrupte, president een aandeel te geven.

Alleen het nazi Ministerie van Propaganda en de hoogste officials van de Hamburg-Amerika Linie wisten dat de papieren ongeldig waren. Zij besloten dit echter geheim te houden. Ondertussen wakkerden nazi-agenten wereldwijd het vuur van antisemitisme aan. Afwijzing door meerdere landen zou voor de nazi’s een welkome bevestiging zijn, dat niemand de Joden wilde hebben. Geen land zou nog kunnen protesteren tegen hun behandeling van de Joden. 

Hildegard Levin wilde met de drie dochters óók naar Havanna; haar man was daar immers. Het was haar gelukt om Cubaanse inreispapieren en tickets voor de St. Louis te kopen.

Naar Havanna

Op 13 mei 1939, een half jaar na de Kristallnacht, vertrok het motorschip MS St. Louis uit de haven van Hamburg, met aan boord ruim 900 voornamelijk Joodse vluchtelingen, op weg naar Cuba, dat als springplank naar de VS zou dienen. Onder hen bevonden zich Hilde en haar dochter Ilse.

Begin mei 1939 was er al gebeld naar het kindertehuis in De Reede. Mirjam en Inge moesten naar Cherbourg komen. Begeleid door een joodse hulpverlener, werden zij vanuit Rhenen per trein via Parijs naar Cherbourg gebracht. De St. Louis zou daar op 15 mei een tussenstop van één dag maken voor extra passagiers, waaronder Mirjam en Inge. Aan het eind van die dag waren moeder en haar drie dochters weer samen. De St. Louis telde toen 937 passagiers.

Kapitein Gustav Schröder, hoewel varend onder de hakenkruis-vlag, had zijn bemanning geïnstrueerd om de passagiers netjes en als gewone betalende passagiers te behandelen. De eerste dagen wisten de passagiers niet wat hen overkwam: niet meer bang hoeven zijn. Er waren dans- en filmavonden en goede maaltijden. Op het bovendek waren er ligstoelen en een zwembad waarvan men gebruik kon maken. De kapitein had ook toegestaan de sjabbat te mogen vieren; het portret van Hitler werd dan tijdelijk bedekt.

Aankomst Havanna

Op 27 mei arriveerde het schip bij Havana maar het moest op last van de autoriteiten in de baai voor anker gaan. Het mocht niet aanmeren. Negenentwintig van de 937 passagiers zouden het schip verlaten om uiteenlopende redenen (o.a. zelfmoordpoging, juiste papieren). Eén persoon was eerder aan boord een natuurlijke dood gestorven en had een zeebegrafenis gekregen. De 907 overgebleven passagiers moesten onder bewaking aan boord blijven.

Vader Max Levin kwam, zoals vele anderen, langszij in één van de vele kleine gehuurde bootjes. Hij kon zwaaien en roepen naar zijn beminden op de St. Louis, maar niemand mocht aan boord. Het schip bleef dagenlang op dezelfde plek. De Cubaanse president bleek uiteindelijk bereid om de passagiers toe te laten als er 500$ per persoon betaald zou worden. De passagiers waren handelswaar geworden. Enige tijd later eiste de president een nog hoger bedrag, maar tenslotte verbood hij definief de toegang tot zijn land, waarschijnlijk omdat hij zich met de ‘handelswaar’ niet privé had kunnen verrijken. Alle bemiddelingspogingen van het American Joint Distribution Committee hadden tot niets geleid.

Kapitein Schröder besloot toen richting Miami, Florida te varen, maar ook in de VS werden de passagiers, ondanks directe smeekbedes aan president Roosevelt niet toegelaten. Ook Canada weigerde toegang. Antisemitische propaganda en eigen politieke belangen waren daarvan de oorzaak.

Terug naar Europa

De kapitein kreeg opdracht van de rederij om terug te keren naar Hamburg en hij zette koers richting Europa, beseffend dat die terugkeer een doodvonnis voor zijn passagiers zou betekenen. Hij voelde zich steeds meer verbonden met het lot van zijn passagiers. Hij liet weten dat ze niet naar Hamburg zouden gaan. Met de bemanning en een klein passagierscomité werd een plan gemaakt om het schip voor de kust van Sussex, Engeland aan de grond te laten lopen en in brand te steken, waardoor de Engelsen verplicht zouden zijn een schip in nood te evacueren. Dat bleek echter niet nodig. Door bemiddeling van de eerder genoemde Joint en toezegging van een half miljoen dollar kwamen Engeland, Frankrijk, België en Nederland op het allerlaatste moment overeen dat zij elk een deel van de vluchtelingen zouden opnemen. De St. Louis mocht naar Antwerpen.

Antwerpen

In de ochtend van zaterdag 17 juni 1939 voer de St. Louis door de monding van de Westerschelde. In de haven van Vlissingen gingen vertegenwoordigers van hulporganisaties aan boord, waaronder mevr. Weismuller-Meijer, die eerder al kindertransporten uit Duitsland had georganiseerd. ‘s Middags arriveerde het schip in de haven van Antwerpen, waar de passagiers werden verdeeld over de eerder genoemde landen.

Naar Nederland

Nederland nam 181 passagiers op, waaronder Hilde en haar dochters. Op zondag 18 juni 1939 bracht een klein stoomschip, de Jan van Arkel, het Nederlandse contingent van Antwerpen naar Rotterdam, waar de passagiers ‘s avonds logies kregen in het voormalige quarantainestation op de Heijplaat, langs de Nieuwe Maas. Het kamp was met prikkeldraad omgeven en werd streng bewaakt. In november 1939 werd dit kamp gesloten voor vluchtelingen. De bewoners werden overgeplaatst.

Westerbork, vluchtelingenkamp

Hilde en haar dochters werden gehuisvest in het in oktober 1939 geopende vluchtelingenkamp Westerbork in Drenthe. Zij behoorden tot de eerste bewoners en waren toen nog vrij om gewoon in en uit het kamp te gaan.

Uit deze periode is er een document, zonder datum, waaruit blijkt dat vader zijn gezin in Westerbork probeerde te ondersteunen. (Zie foto’s).

Op 21 januari 1941 werd hem te Havana een visum voor de Verenigde Staten uitgereikt. (Nr. QIV 12065). Met het schip SS Cuba vertrok hij op 31 januari naar Key West, Monroe, Florida. Op de passagierslijst werd vermeld: laatst gewoond Havana, Cuba; 54 jaar oud (? 55 ?), geboren Pasewalk, Germany, statenloos, gehuwd, beroep mechanical engineer, hebrew, leest en schrijft in het Duits.

Westerbork, “Durchgangslager”

Op 10 mei 1940 begon voor Nederland de oorlog met het bombardement op Rotterdam. Op 1 juli 1942 namen de nazi’s kamp Westerbork over en werd het voor de bewoners een “Durchgangslager nach dem Osten”.

Vader Max wist dat zijn gezin nog in leven was en hij stuurde vele brieven via het Rode Kruis.

Dochter Ilse was getuige bij het huwelijk in Westerbork op 7 oktober 1943 tussen Louis Geleerd en Margaretha Sophia Levie. Zo wordt ze vermeld: “Levin, Ilse Ruth, 21 jaar oud, kantoorbediende”. Ze was mede-ondertekenaar van de huwelijksakte.

Op dinsdag 1 februari 1944 moesten Hilde en haar dochters vanuit Westerbork op transport naar concentratiekamp/werkkamp Bergen-Belsen op de Lüneburger heide, iets ten noorden van Hannover, in Duitsland. Dit transport omvatte voornamelijk joden met een dubbele nationaliteit.

Bergen-Belsen

De dochters waren toen resp. 22, 18 en 15 jaar oud. Het treintransport bestond uit tussen 908-921 personen. In het kamp moesten ze zeven dagen per week werken: nog bruikbaar leder van schoenen afsnijden, goede stukken uit kleding knippen en zijdespinsel uit zijderupsen halen; allemaal smerig werk.

In het voorjaar van 1945 was het kamp ernstig overbevolkt geraakt door toegenomen aanvoer van mensen uit andere kampen. De ellende was er niet meer te overzien. Voedsel en water -eerder reeds volledig ontoereikend- waren er niet of nauwelijks meer. Kleding en lichamen zaten onder vlooien en luizen. Er waren ziekten als typhus, dysentrie en tuberculose. Enige vorm van medische zorg bestond niet meer. Dagelijks waren er doden, men leefde tussen lijken die niet meer werden gecremeerd of begraven, maar buiten op een hoop gegooid, of zomaar ergens neergelegd. Overal hingde stank van verrotting.

Overlijden Hildegard

Hilde Levi-Gerson overleed in Bergen-Belsen op 22 maart 1945 aan uitputting, ondervoeding en ziekte. Haar dochters, teruggekomen van het werkcommando, hebben haar niet meer teruggevonden. (Volgens testimony van dochter Inge overleed haar moeder op 21 maart. Volgens de database van Yad Vashem was dat op 22 maart). Ze werd 50 jaar oud.

Austauschjuden

Hildegard had zowel in Westerbork als in Belsen steeds duidelijk gemaakt dat haar echtgenoot Amerikaans staatsburger was. Hoewel ze daarvan geen papieren als bewijs kon overleggen, werd dat als feit geaccepteerd. De nazi’s wilden deze Joden met buitenlandse connecties gebruiken om te ruilen tegen deviezen, grondstoffen of gevangen genomen Duitse soldaten. Kamp Bergen-Belsen was oorspronkelijk voor deze ‘ruiljoden’ bedoeld. In enkele gevallen werd er inderdaad geruild, maar nooit op grote schaal. Ruiljoden werden niet getatoeeerd met een nummer, zoals in andere kampen.

Onderweg naar Theresienstadt

Begin april 1945 moesten ongeveer 6700 Austauschjuden van Bergen-Belsen zich klaarmaken voor vertrek naar elders. De beoogde bestemming was Theresienstadt, maar dat wisten de gedeporteerden niet. De nazi’s hoopten deze groep te kunnen gebruiken toen duidelijk werd dat zij de oorlog zouden verliezen. Er zouden in die eerste dagen van april drie treinen vertrekken.

Ongeveer 2500 bewoners, waaronder Ilse, Inge en Mirjan zouden met de eerste trein vertrekken. Op 6 april 1945 moesten zij zich klaarmaken voor vertrek. De volgende dag verlieten ze het kamp, marcheerden ongeveer 6 km naar het treinstation en werden in de wagons van een klaarstaande trein geladen. Via de route Uelzen - Salzwedel - Stendal zou -terwijl er hevig gevochten werd- geprobeerd worden Theresienstadt te bereiken.

Bevrijding uit de trein bij Farsleben

Op 13 april 1945 stopte de trein tussen Zielitz en Farsleben (nabij Maagdenburg). Daar werd gewacht op verdere orders. ‘Inzittenden’ van enkele personenwagons waren uitgestapt, liepen of zaten wat langs het spoor onder het toeziend oog van de SS en andere bewakers. Tegen de middag stuitte een Amerikaanse patrouille, begeleid door twee lichte tanks, op de stilstaande trein. De Duitsers sloegen op de vlucht; velen in hun ondergoed, geweren en uniformen achterlatend. De mensen in de nog gesloten goederenwagons werden door de Amerikanen bevrijd. Onderweg waren ongeveer 30 mensen overleden, zij werden begraven op het kerkhof van Farsleben. llse, Inge en Mirjam hadden de tocht overleefd.

(NB De tweede trein arriveerde wel in Theresienstad op 20 april. De derde trein, ‘The lost train’, doorkruiste een groot deel van Duitsland en werd pas na elf dagen op 23 april bij Tröbitz door de Russen bevrijd. Ongeveer 600 mensen uit deze trein overleed tijdens of na deze reis).

Met een konvooi van ca. 50 voertuigen werden de geevacueerden naar Hillersleben gebracht, waar ze werden overgedragen aan de ‘American Military Government’ en het Amerikaanse Rode Kruis. Hun kleding en lichamen zaten volledig onder de luizen. De mensen werden ontluisd met DDT, ze konden douchen en de kleding werd verbrand. Schone kleding werd (onder dwang) afgestaan door bewoners van het dorp. Daarna kreeg men de nodige medische zorg en verpleging en werd de voedselvoorziening geregeld. In de weken die volgden zouden nog ongeveer 145 slachtoffers overlijden aan de gevolgen van maandenlange ondervoeding en onbehandelde ziekte; zij werden begraven in Hillersleben. Degenen die voldoende hersteld waren om te kunnen reizen werden gerepatrieerd.  

Bevrijding Bergen-Belsen

De mensen die nog in Bergen-Belsen waren, werden op 15 april door Britse troepen bevrijd. Ter plaatse werd een noodhospitaal ingericht. De kampbewoners werden er behandeld en verpleegd door hulpverleners van het Rode Kruis. Ze waren ondervoed, ernstig verzwakt, hadden luizen en vlooien en waren besmet met typhus en dysentrie. Ze konden voor het eerst sinds lange tijd weer douchen en kregen voldoende te eten, maar hun magen waren dat niet meer gewend, waardoor ze heftige krampen kregen. Gedurende enkele weken zouden nog dagelijks honderden mensen sterven.

Einde van de oorlog in Europa

Op 8 mei 1945 accepteerden de geallieerden de overgave van Nazi-Duitsland. De oorlog in de Pacific zou nog enkele maanden voortduren.

Terug in Nederland

Met hulp van het Rode Kruis kwamen Ilse, Inge en Miriam weer terecht in Nederland, waar ze in drie verschillende gastgezinnen werden ondergebracht. Vader Max woonde en werkte inmiddels in New York. Hij deed zijn best om zijn dochters naar de VS te halen.

Waarschijnlijk op zijn initiatief verscheen op 3 augustus 1945 in het Nieuw Israëlitisch weekblad een oproep: “Nauwkeurig adres gevraagd van Ilse Ruth Levin, Ingeborg Levin, Mirjam Levin, vermoedelijk Zeeburgerdijk, nummer onbekend, door American Joint Distribution Committee Amsterdam, Joh. Vermeerstraat 24, telefoon 95823.” 

Uiteindelijk kwamen Max en zijn dochters met hulp van het Rode Kruis weer in contact.

Naar New York

Op 13 augustus 1946 kregen Ilse, Inge en Miriam te Rotterdam hun visum voor de VS. Op korte termijn zou er vanuit Nederland geen schip naar Amerika vertrekken. Ze reisden daarom naar Zweden. Op 12 november 1946 emigreerden zij vanuit Göteborg met het schip Gripsholm (Svenska-Amerika Linjen) naar Amerika. Op 2 december arriveerde het schip bij Ellis Island. Na de immigratie-procedures gingen ze op 3 december met hun vader mee naar zijn appartement in New York.

In Amerika

- Ilse Ruth Levin, geb. Düsseldorf 17 augustus 1921. Zij trouwde (als weduwe van Sondheimer) in 1976 met Richard Weishaupt. Ze overleed op 2 december 2007 in Tucson, Arizona, VS, waar ze ook begraven werd. Ze werd 86 jaar oud.

- Inge(borg) Levin, geb. Düsseldorf 2 oktober 1925. Zij trouwde te New York in 1950 met Herbert Schneider, geb. Stuttgart 29 juli 1921. Ze kregen drie zoons. Ze was kledingontwerpster. Inge overleed op 20 november 2014 in Tucson, Arizona, VS. Ze werd 89 jaar oud. Bij overlijden had zij twee kleinkinderen.

- Miriam Levin, geb. Düsseldorf 19 mei 1928. Zij trouwde met ... Michaelis en na diens overlijden met ... Skopf. Ze overleed op 3 maart 2013 in Danbury, Connecticut, VS ten huize van haar zoon. Ze kreeg 4 kinderen en bij overlijden had ze zes kleinkinderen. Een herdenkingsdienst vond plaats in de synagoge ‘Temple Beth Elohim’ in Brewster, NY. Miriam werd 84 jaar oud.

- Hun vader Max Levin overleed in januari 1963 in New York, op 78-jarige leeftijd.

—————

Miriam heeft in 1989 twee interviews gegeven over haar oorlogservaringen. Interview met Miriam

Inge diende in 1995 een ‘testimony’ in bij Yad Vashem, waarin ze verklaarde dat haar moeder op 21 maart 1945 was overleden te Bergen-Belsen.

—————

Kapitein van de St. Louis, Gustav Schröder (1885-1959), werd postuum onderscheiden met de Rechtvaardige onder de Volkeren medaille van Yad Vashem, voor zijn moed en vastberadenheid om zijn passagiers ergens aan land te krijgen en uit handen van de nazi’s te houden. Ook tijdens zijn leven ontving hij hiervoor grote waardering.

De voorzitter van de American Joint Distribution Committee, Morris C. Troper, deed onuitputtelijk zijn best om de passagiers in veiligheid te brengen. Op 18 juni 1939, te Antwerpen, schreef kapitein Schröder hem, mede namens de passagiers een bedankbrief voor alles wat hij had gedaan. Hij werd onderscheiden met de medaille van het Légion d’ Honneur; het hoogste Franse ereteken.

Geertruida (Truus) Wijsmuller-Meijer (1896-1978). “Tante Truus” was een Nederlandse verzetsvrouw die voor en in de oorlog kinderen en volwassenen in veiligheid bracht. Ze ontving van Yad Vashem de onderscheiding Rechtvaardige onder de Volkeren. Onder haar leiding en die van Mies Boissevain-van Lennep werden de levens van meer dan 10.000 Joodse kinderen, op de vlucht voor antisemitisme, gered.

—————

Gordon D. Thomas en Max M. Witts schreven een boek over de reis van de St. Louis onder de titel Voyage of the damned. Naar aanleiding van dit boek werd ook een speelfilm gemaakt onder dezelfde titel. Regie Stuart Rosenberg.

—————

Researched by Willem Snel, Numansdorp 2022.