Verhaal

In Memoriam

Gustav Lustig wordt geboren in 1891, als zoon van Léopold Lustig en Marie Lewin. In dit gezin worden in elk geval nog twee andere kinderen geboren: Harry en Elsa. Harry zal de oorlog overleven. Elsa, na haar huwelijk Elsa Lustig-Selten, wordt in de oorlog in kamp Maly Trostenets, bij Minsk, om het leven gebracht.

De ouders van Gustav overlijden respectievelijk in 1895 en 1943.

Margareta Mendelsohn wordt geboren in 1900, als dochter van Jakob Mendelsohn en Therese Mendelsohn-Lange. Het echtpaar krijgt nog een dochter en drie zonen. De zonen Kurt en Hugo worden gedurende de oorlog omgebracht.

De ouders van Margareta sterven respectievelijk in 1936 en 1956.

Gustav en Margareta trouwen op 21 december 1922 in hun geboorteplaats Berlijn. Op 29 oktober 1924 bevalt Margareta van een zoon die de naam Heinz krijgt. Dertien maanden later emigreert het gezin naar Amsterdam. Gustav werkt er als vertegenwoordiger.

Op 13 september 1930 krijgen Gustav en Margareta een tweede en laatste kind: Ilse Ruth. het gezin verhuist in mei 1933 in Amsterdam naar Holbeinstraat 22. In een krantenadvertentie, waarin Gustav en Margareta een comfortabele zit- en slaapkamer aanbieden, omschrijven zij zich als een liberaal Joods gezin. Uit een andere advertentie blijkt dat ze een dienstmeisje zoeken.

Over het gezin is weinig persoonlijke informatie bekend. Enkele feiten die wel bekend zijn: Ilse Ruth zit tussen 1935 en 1937 in de kleuterklas van de 1e Montessorischool in Amsterdam. Heinz is (leerling-)kleermaker. De moeder van Gustav emigreert in 1934 ook naar Nederland en ook zij vestigt zich in Amsterdam.

In een kleine agenda schrijft Gustav zo nu en dan korte notities over zijn belevenissen, zoals bezoekjes aan zijn moeder, die sinds oktober 1938 patiënte is bij het Apeldoornsche Bosch (de persoonskaart van Amsterdam noemt oktober 1939 als opnamedatum - mogelijk is dit een tweede, of een definitieve opname). Gustav reist op bezoekdagen, al dan niet samen met zijn vrouw of een van zijn kinderen, met de trein naar Apeldoorn, waar hij overnacht bij Joodse gezinnen. Gustav legt later in zijn agenda vast dat Hans Lange en Paul Wallerstein, en enkele anderen naar Westerbork worden gedeporteerd. Hij gebruikt het woord ‘Abtransport’, afvoer. De voornaam van Wallerstein noteert hij niet, maar het is aannemelijk dat hij op Paul Wallerstein doelt, omdat hij later in zijn notities de vrouw van Paul achtereenvolgens bij haar huwelijks- en haar meisjesnaam noemt; Paul en diens vrouw zijn dus goede bekenden van hem. In andere aantekeningen legt hij de momenten vast waarop hij hevige rugpijn ervaart, en de keren dat hij de synagoge bezoekt.

Heinz wordt op of rond 21 juli 1942 geopereerd aan een blindedarmontsteking, de opname vindt plaats in het Portugees-Israëlitisch ziekenhuis in Amsterdam. later dat jaar, op 17 november, wordt Heinz voor de tweede keer geopereerd. Gustav plant de bezoeken van alle gezinsleden en legt ook vast wie bij Heinz op bezoek is geweest.

Op een onbekende datum duikt Gustav met vrouw en kinderen onder op Het Bergje 2 in Apeldoorn bij de familie Benjamins: Petronella Catharina Benjamins-Blokzijl met haar kinderen, onder wie de 11 jarige Petra. Haar man, Jonas Benjamins (1904-1941), is in oktober 1941 tijdens een razzia weggevoerd naar Mauthausen, samen met dertien andere Joodse mannen, die tegelijk met hem zijn opgepakt. Binnen enkele weken vinden allen de dood in dit concentratiekamp.

Tijdens zijn onderduik blijft Gustav werkzaam, hij is zelfs geregeld voor zaken op pad. Hij verkoopt kleding aan De Bijenkorf. Naast onderduikers verblijven er ook kostgangers in het huis van het gezin Benjamins. De kostgangers zorgen voor de inkomsten, die, nu Jonas er niet meer is, broodnodig zijn. Het gezin Lustig verblijft grotendeels op de eigen kamer, waar ze meestal ook de maaltijden gebruiken. Ze dragen financieel bij aan de kosten. In de vloer van de benedenverdieping is een luik naar een verstopplek, en vanuit die kruipruimte loopt een tunnel naar het bos. Het bieden van onderduik is iets wat grote moed vereist, vooral omdat er aan de andere kant van de twee-onder-een-kap woning een Duitse officier woont.

Op 21 januari 1943 staat in de agenda van Gustav het volgende: Bericht ontvangen dat het gesticht Het Bosch weg moet. Heden ook laatste bericht ontvangen. Arme lieve goede moeder. God zij met jou op je laatste reis. Door correcties die hij heeft toegepast, wordt duidelijk dat Gustav in eerste instantie geen bericht heeft ontvangen over zijn moeder. Deze notitie is vrijwel zeker geschreven, op grond van informatie van een groot aantal artsen en verplegers, die naar het gezin Benjamins is gevlucht, in de nacht voorafgaand aan de ontruiming van het Apeldoornsche Bosch. De dreigende signalen van een op handen zijnde ontruiming, die toen misschien nog niet bij Gustav en zijn gezin bekend waren, zullen zeker met hen zijn besproken. Bijvoorbeeld de komst van de Ordedienst van Kamp Westerbork, die zich met ongeveer 100 man op de zorginstelling had gemeld. In de tijd tussen de komst van de Ordedienst en de werkelijke ontruiming zag een aantal medewerkers kans om te vluchten.

Gustav noteert dat hij 22 januari 1943 aanmerkt als sterfdag van zijn moeder; de dag van haar deportatie.

Naast het gezin Lustig verblijven ook het echtpaar David Mendes (1883-1943) en Reintje Mendes-de Jong (1886-1943) als onderduikers op dit adres. Op 2 april 1943 wordt het gezin Lustig en het echtpaar Mendes ontdekt en vastgezet op het politiebureau. De kinderen Lustig rennen in paniek de trap op naar de zolder en proberen zich daar te verstoppen. Door het lawaai van de kinderen wordt ook de zolder doorzocht, waar ze worden gevonden. De kinderen van de Benjamins zien hoe Heinz en Ilse Ruth van de trap worden gesleurd. Petra, de dochter van de Benjamins, beschrijft later dat Ilse Ruth heel hard heeft gegild, ‘het ging door merg en been ging’, schrijft ze. Ook herinnert ze zich de onbeschofte houding van Nederlanders in Duitse uniformen. Het is nooit duidelijk geworden hoe de politie op het spoor is gekomen van de Joodse onderduikers. Petra’s moeder Petronella Benjamins wordt door de agenten Jannes Doppenberg en Huibertus Oosterdijk gearresteerd, wat aannemelijk maakt dat deze agenten bij de razzia aanwezig zijn geweest.

De volgende dag worden het gezin Lustig en het echtpaar Mendes naar doorgangskamp Westerbork overgebracht, waar ze worden ondergebracht in een van de strafbarakken. Dat betekent een verhoogde kans om terecht te komen in het eerstvolgende transport naar ‘het Oosten’.

Voor zoon Heinz blijkt dit het geval, hij wordt op dinsdag 6 april 1943 naar vernietigingskamp Sobibor gedeporteerd, met 2.019 anderen. Ook het eerder genoemde echtpaar Mendes behoort tot dit transport. In het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters staat over de treinreis de volgende getuigenis opgetekend: [De] eerste dag was al verschrikkelijk. De wagon was tjokvol. Wanneer iemand van de w.c. gebruik moet maken moet hij over anderen heen klimmen. Vooral voor alle zieken is het enorm lastig wanneer die uit de bedden geholpen moeten worden. De stemming is nu al vreselijk. Iedereen kift en maakt ruzie. We zitten in het pikdonker. ‘s Nachts is het niet uit te houden van de kou. ‘s Morgens wordt er door de Groene [politie] gevraagd of er soms een paar verrekt zijn en inderdaad er zijn twee Joden door kou en ellende omgekomen. Ze worden in de bagagewagen geplaatst. Ze rekenen schijnbaar op doden. Vele van ons zijn geradbraakt want de banken zijn keihard en door alle naden tocht het. In Duitsland hebben we vele gedeelten gebombardeerd gezien. Dag en nacht wordt er doorgereden. Op het station in Hannover krijg iedere trein één melkketel water. De kruiers waren Joden. We zijn alle doodop. Toch is de Joodse humor niet te verslaan, want ondanks alles worden geintjes gemaakt. Tegen de morgen staan we stil. Het lijkt dat de spoorlijn gebombardeerd is en moeten we dus omrijden dus zal de reis veel langer duren.

Meteen na aankomst in het kamp wordt Heinz in een van de gaskamers om het leven gebracht. Het echtpaar Mendes treft hetzelfde lot.

Gustav, Margareta en hun dochter Ilse Ruth worden op dinsdag 24 augustus 1943 naar Auschwitz gedeporteerd. De treinreis duurt twee dagen en telt in totaal 1.001 mensen. Het gezin wordt op vrijdag 27 augustus om het leven gebracht.