Verhaal

Het leven van Jacob (Jack) de Lange

Verteld door zijn dochter Francis de Lange en mede op basis van tekst van A. Pennewaard

Jacob de Lange

Jacob (Jack) de Lange
Elburg, 13 januari 1901
Bergen-Belsen, 3 februari 1945

 

Jacob (Jack) de Lange werd geboren op 13 januari 1901 in het Veluwse dorpje Elburg als zoon van Joseph de Lange en Matje van Hamberg. Hij groeide op in zijn geboorteplaats in een groot gezin, met drie broers, Hartog (1886), Machiel Aaron (1897) en Aaron (1903), en vier zussen, Betje (1887), Mietje (1889), Jannetje (1891) en Dina (1894). Nog een zusje, Eva (1893), overleed op de leeftijd van vijf maanden. Van het negen kinderen tellende gezin overleefden enkel oudste broer Hartog en zussen Mietje en Jannetje de Holocaust.

In juli 1925 vertrok Jack naar Amsterdam, komende vanuit Apeldoorn. Hij werkte toen als vertegenwoordiger in Franse parfums en huurde een kamer op de Van Woustraat. Op 9 februari 1927 trouwde hij in Beverwijk met de daar geboren Anna Elizabeth Mello, met wie hij na het huwelijk in Amsterdam op de Andreas Bonnstraat ging wonen. Daar werd op 6 maart 1928 hun zoon Jozeph (Joop) geboren.
Het huwelijk was geen lang leven beschoren: we zien dat Jack begin maart 1929 een kamer huurde op de Amstel en enkele maanden daarna naar het Rembrandtplein verhuisde. In november 1930 werd de echtscheiding officieel uitgesproken. De anderhalf jaar oude Joop bleef bij zijn moeder wonen, die enkele jaren later hertrouwde met een Italiaanse man, die op de Weteringschans een ijssalon had.

Ook Jack vond nieuw liefdesgeluk, en wel bij Marguerite Hoeschheimer, die op 4 juli 1905 in het Franse Colombes was geboren als dochter van Jules Hoeschheimer en Lydia Adler. De twee trouwden op 26 april 1933 en betrokken een woning aan de Zuider Amstellaan, in de Rivierenbuurt, een ruime, zojuist gereedgekomen nieuwbouwwijk in Amsterdam-Zuid. Daar zag op 20 februari 1934 hun zoontje Henri Jules het levenslicht, gevolgd door dochter Francis Lydia op 26 augustus 1936. Het ging het gezin voor de wind: Jack deed goede zaken en was een succesvol vertegenwoordiger. Er was huispersoneel en het gezin bezat een auto – bepaald geen vanzelfsprekendheid in die tijd. De kleine Francis, die wagenziek was, mocht eenmaal bij haar vader op schoot achter het stuur komen zitten en ‘meesturen’ met haar handjes aan het grote stuurwiel. Jack sprak vloeiend Frans, maar vergat ondanks zijn rijkdom niet waar hij vandaan kwam: hij bezocht zijn familie in het dorpje Elburg nog altijd regelmatig en genoot ervan om daar met zijn broers te gaan vissen. Hij was genereus en toegeeflijk voor zijn kinderen: toen Francis nieuwe meubeltjes voor haar slaapkamertje had gekregen, lieten Jack en Marguerite haar nieuw beddengoed uitkiezen. Ze kreeg de keuze tussen zachtroze en lichtgeel, en koos onmiddellijk voor het laatste. Er ontspon zich een gesprek tussen Jack en Marguerite, die blijkbaar liever had gehad dat haar dochtertje voor de zachtroze kleur had gekozen, maar Jack deed het af met: ‘We hebben haar gevraagd wat ze wilde, en dit is wat ze wilde, dus dat krijgt ze’.

Een jaar voor Francis’ geboorte was het gezin naar de Sarphatistraat verhuisd. Daar woonden ze op verschillende nummers, om uiteindelijk in april 1940 neer te strijken op nummer 100. Een maand later brak de oorlog uit.

Volgens kaarten van de Joodsche Raad zou op Sarphatistraat 100 het rusthuis van de zus van Jack, Betje, zijn gevestigd. Dit is echter niet het geval geweest. Dat weet Francis zeker. Het pand is in 1940 aangekocht door haar moeder, Marguerite. En het rusthuis waar Betje de Lange werkte stond in Hilversum.

Hoewel het leven in eerste instantie nog zonder al teveel grote veranderingen doorging, werd dat anders toen twee jaar later, in de zomer van 1942, de deportaties begonnen. Met vooruitziende blik besloot Jack beschermingsmogelijkheden te gaan zoeken: omdat de vader van Marguerite jarenlang in Argentinië had gewoond en als gevolg daarvan tot aan zijn dood in 1932 de Argentijnse nationaliteit bezat, werd via de illegaliteit het Argentijnse paspoort van wijlen zijn schoonvader nagemaakt, in de hoop dat de familie hiermee veiliger zou zijn. Argentinië was immers neutraal in de oorlog en omdat veel Joden met Zuid-Amerikaans staatsburgerschap tot nader order waren vrijgesteld van deportatie, betekende dit voor Jack, Marguerite en hun twee kinderen dat ze voorlopig in Amsterdam konden blijven.

Op 29 september 1943 werd Jack toch opgepakt, bij de laatste grote razzia van Amsterdam, waarbij de Joodse Raad officieel werd opgeheven. Hij zou bijna een jaar in kamp Westerbork blijven. Zijn Argentijnse papieren zorgden ervoor dat hij nog lange tijd voor transport was gevrijwaard. Op 13 september 1944 was het echter toch zover: die dag vertrok het allerlaatste transport uit het Drentse doorgangskamp naar Bergen-Belsen en Jack was één van de 279 gedeporteerden. Hij overleed in Bergen-Belsen op 3 februari 1945.

Marguerite en de kinderen besloten onder te duiken nadat Argentinië in januari 1944 de kant van de geallieerden koos: zo overleefden zij de oorlog. Ook Joop, Jacks zoon uit zijn eerste huwelijk, overleefde: hij was in juli 1943 met zijn moeder en Italiaanse stiefvader naar Italië vertrokken en keerde na de bevrijding naar Amsterdam terug.

Jacob de Lange werd 44 jaar oud.