Verhaal

Debora Manheim

Rotterdam, 08.06.1880 - Sobibor, 09.04.1943

Debora Manheim, eerste kind van Salomon Manheim en Saartje van der Klein, groeide op met twee broers, Mozes en Elkan, en zusje Roosje. Hoewel Debora 13 jaar ouder was dan Roosje waren de twee hecht bevriend.

Debora werd onderwijzeres met akten voor gymnastiek, handwerken en Frans. Helaas moest zij haar baan opgeven toen zij in 1918 trouwde met Bernard Wolf (24.08.1884). Zij kregen twee zoons, Bob (Salomon Charles) op 04.03.1919 en Carel Leo op 31.07.1920.

Het gezin verhuisde van Rotterdam naar Den Haag waar Debora lampenkappen ging naaien toen de jongens naar school gingen. Zij was daar zo behendig in dat zij een atelier aan huis begon, dat uitgroeide tot een familiebedrijf onder de naam B.H. Wolf en Co.
Toen Hans, de zoon van Bernard uit een eerder huwelijk, na zijn beroepsopleiding tot huisschilder een tijdlang bij het gezin Wolf in huis kwam wonen, leerde Debora hem alle fijne kneepjes van het vak, waardoor Hans later, tijdens zijn onderduiktijd, in zijn inkomen kon voorzien.

Bob trouwde in augustus 1942 met Jetty (Henriette) Mendels. Het werd de laatste keer dat het gezin bij elkaar was. Nog diezelfde maand werd Carel gedeporteerd naar Auschwitz, waar hij tewerkgesteld werd in de cementfabriek van Golleschau. Een maand later al had hij een besmettelijke ziekte opgelopen. In het Sterbebuch van Auschwitz staat bij de naam van Carel 29 september 1942.

Bernard werd begin oktober 1942 opgepakt. Waarschijnlijk was hij met Debora onderweg, waarbij Debora de dans wist te ontspringen. Dit blijkt uit een briefkaart, die Bernard zijn zoon Hans stuurde. Twee weken later al werd Bernard doorgestuurd naar Auschwitz, waar hij meteen werd vermoord.

Bob werd eind mei 1943 opgepakt in een trein. Jetty was op dat moment zwanger en dook onmiddellijk onder. Haar kind Bob (Robert Bernard David) kon niet bij haar blijven en werd in Friesland ondergebracht. Zijn vader ging met de laatste van de 19 treinen naar Sobibor, waar hij op 23 juli 1943 werd vergast.

Debora werd op 19 februari 1943 in Westerbork geregistreerd. Haar laatste adres was Hofwijckplein 76 in Den Haag. Hier huisde de Joodse Wijkverpleging. Mogelijk vond de zorgzame en ondernemende Debora daar een baantje in ruil voor kost en inwoning. Zij werd op 6 april 1943 op transport gesteld naar Sobibor.

Jetty en haar zoon Bob overleefden de oorlog, evenals Hans, de zoon van Bernard uit zijn eerdere huwelijk.