Verhaal

Jacob Israel Presser

Opgepakt bij de razzia op zaterdag 22 februari 1941

Jacob Israel Presser was het derde kind in het gezin van koopman Isaac Presser en Klaartje van Bergen. In totaal zou het echtpaar zeven kinderen krijgen: vier meisjes en drie jongens, onder hen de tweeling Victor en Roza, maar Jacob was de enige van de zoons die in leven bleef. In januari 1917 overleed zijn pasgeboren broertje Victor en in maart 1918 stierf zijn vader Isaac. Zijn moeder was op dat moment hoogzwanger, maar ook het broertje, Isaak, dat vaderloos ter wereld kwam, overleed na tien weken.

Moeder Klaartje was ventster. Welke handel ze aan de man bracht en hoe ze haar gezin met vijf kinderen onderhield, is niet bekend. Op 28 maart 1923 werd de 9-jarige Jacob opgenomen in het Nederlands Israëlitiesche Jongensweeshuis Megadlé Jethomiem, op de hoek van de Amstel-Zwanenburgerstraat. Hij verbleef daar tot 10 december 1931. Dat het leven met de kinderen voor weduwe Klaartje te zwaar was blijkt uit het feit dat ze dochter Jansje in januari 1925 naar het Joodse Meisjesweeshuis in de Rapenburgerstraat bracht, in februari 1927 stuurde ze ook dochter Roza daar naartoe.

Jacob werd na de lagere school aanvankelijk bontwerker en later kledingperser. In 1933 werd hij goedgekeurd voor het leger, maar op het moment dat zijn dienstverband bij de infanterie zou ingaan, werd hij voor een jaar vrijgesteld. In 1934 zat hij alsnog enige maanden in het leger, maar in augustus van dat jaar kreeg hij alweer groot verlof. Samen met zijn moeder Klaartje en zusjes Jansje en Roza verhuisde hij naar Hilversum. Zijn twee oudste zussen waren toen al getrouwd.

In Hilversum begon een nieuw leven voor de familie. Moeder Klaartje huwde met weduwnaar Jacob van Spier, oorspronkelijk uit Culemborg, haar dochter Jansje met diens zoon Abraham. Jacob trouwde op 1 april 1936 met de Amsterdamse Rebecca Aap. Het pasgetrouwde paar keerde terug naar Amsterdam en woonde aanvankelijk in bij de vader van Rebecca en vanaf maart 1937 in een eigen woning aan de Vrolikstraat, waar in juli van dat jaar dochter Klaartje werd geboren. In de jaren daarna verhuisde het gezin nog twee keer en tijdens de bezetting woonden Jacob, Rebecca en Klaartje in de Rapenburgerstraat 68.

In de Rapenburgerstraat werden tijdens de tweedaagse razzia in februari 1941 21 Joodse jonge mannen opgepakt. Jacob was een van hen. Hij werd op zaterdag 22 februari meegenomen en via kamp Schoorl en Buchenwald op 22 mei 1941 samen met honderden andere Joodse jonge mannen naar Mauthausen overgebracht. Op 12 september 1941 kwam hij daar om het leven, 27 jaar oud.

Zijn echtgenote Rebecca ontmoette vrij snel daarna een nieuwe man, Elias Trijtel. Hij woonde aan de ʻHoutmarktʼ, zoals het Jonas Daniël Meijerplein vanaf 14 augustus 1942 in het kader van de ʻontjoodsingʼ van straatnamen moest worden genoemd. Rebecca raakte zwanger van Elias toen hij nog met een ander getrouwd was. Kort na aanvang van de deportaties uit Amsterdam trouwde het stel in de (valse) hoop samen te kunnen blijven in de ‘werkkampen’ in het oosten. Ze kregen in oktober 1942 een dochtertje, Elleke. Uiteindelijk werden Elias en Rebecca en haar twee dochtertjes in april 1943 in Sobibor vermoord. De moeder van Jacob, Klaartje, die in september 1942 zonder echtgenoot Jacob van Spier was teruggekeerd naar Amsterdam, werd in mei 1943 in datzelfde kamp omgebracht. Van de vier zussen van Jacob overleefde alleen Roza de oorlog, dankzij haar huwelijk met haar niet-Joodse man.

Toen Jacob Presser vijf jaar was overleed zijn vader. Toen hij negen jaar oud was, werd hij naar het Nederlands Israëlitisch Jongensweeshuis Megadlé Jethomiem gestuurd, zie inschrijving 72. Hij woonde daar tot 10 december 1931 en volgde er lager onderwijs. Aanvankelijk koos hij voor het bontwerkersvak, later werd hij kledingperser. Zie de uitsnede hieronder.
Bijzondere registers, Stadsarchief Amsterdam

 

Bronhttps://www.amsterdam.nl/stadsarchief/themasites/razzia/jacob-israel-presser/