Verhaal

De familie van Philip Polak en Margaretha Konijn

Verbinding met de Joodse geloofsgemeenschap en een schuilsynagoge in de oorlog

Door: Astrid

Philip Polak en Margaretha Konijn, 1921. Bron: Felix archief van Antwerpen.

Philip was het tweede kind van Hijman Polak en Froukje de Haan. Van Philip zijn geen militiegegevens gevonden. Hij was in eerste instantie diamantslijper van beroep. Op 15 juli 1909 begon zijn opleiding tot briljantslijper bij diamantslijperij Van Abbe aan de Albert Cuypstraat 267-269. Op dat moment woonde hij met zijn moeder en zijn broertje David aan de Nieuwe Achtergracht 112 I hoog. Op 22 november 1912 sloot hij zijn opleiding af met een proeve van bekwaamheid en werd hij volwaardig lid van de algemene Diamantbewerkersbond.

Philip had kennelijk een sterke band met het orthodox Joodse geloof. Hij was een actief lid van de Joodse Gemeente Amsterdam en hij was sinds 18 maart 1916 eveneens besnijder bij die Gemeente. Op 1 januari 1916 stapte hij over naar de Joodse vakbond “Betsalel”. Deze vakbond had minder leden dan de ANDB, maar had meer verbinding met het orthodox Joodse geloof. “Betsalel” was in 1895 opgericht door Abraham Samson Onderwijzer; een man die op jonge leeftijd rabbijn was geworden na een zeer succesvolle opleiding. Hij kreeg bekendheid door zijn levenswerk: de Nederlandse vertaling van de Torah, getiteld “Nederlandsche Vertaling van den Pentateuch”. Deze vertaling wordt nog volop in de huidige tijd gebruikt. 

Philip trouwde op 23 oktober 1919 in Amsterdam met naaister Margaretha Konijn, dochter van diamantslijper Abraham Konijn en Elsje Rudelsheim. Bij zijn bruiloft was Eliazer Hoost, de tweede man van zijn moeder Froukje de Haan, één van de getuigen.

Philip en Margaretha kregen op 7 december 1921 een zoon, Abraham Polak. Abraham werd in Antwerpen geboren. In die periode woonden Philip en Margaretha in Borgerhout (stadsdistrict van Antwerpen) aan de Steenebrugstraat 76. Philip werd in die tijd ook lid van de Antwerpse Diamantbewerkersbond.

De familie kwam tussentijds voor een korte periode naar Amsterdam, waar ze aan de 2e Jan Steenstraat 113 huis woonde. Ze woonden bij het echtpaar Minicus Zeehandelaar en Anna Konijn, de zwager en zus van Margaretha. Minicus Zeehandelaar was grossier in sanitaire en waterleidingartikelen. Hij had zijn bedrijf naast het woonhuis, op de 2e Jan Steenstraat 112. Er staat een korte omschrijving van zijn gezin en werk op de website van Joods Amsterdam. Op 19 september 1939 vertrokken Philip en Margaretha weer voor een korte periode naar Borgerhout en ze kwamen op 1 april 1941 terug naar Amsterdam, waar ze in dezelfde 2e Jan Steenstraat woonden, maar dit keer op nummer 117 I hoog. Waarschijnlijk heeft Philip in deze tijd een andere carrière gekozen. Hij beëindigde zijn lidmaatschap van de Diamantbewerkersbond en werd handelsreiziger in sanitaire artikelen.

Philip en Margaretha zijn allebei, ondanks hun “Sperre”, opgepakt en in Kamp Vught terechtgekomen. Volgens hun kaarten in de cartotheek van de Joodsche Raad zijn ze allebei op 12 augustus 1943 in Kamp Vught aangekomen. Margaretha overleefde de oorlog niet. Vanuit Kamp Vught is zij op 15 november 1943 in Westerbork aangekomen en daarna naar Auschwitz getransporteerd. In het Nationaal Archief zit een document van de Oorlogsgravenstichting, waarin enigszins verwarrende informatie over Margaretha is opgenomen. Er is genoteerd dat zij eind 1943 in Auschwitz is overleden, maar tegelijkertijd is ook vermeld dat zij in 1944 naar Duitsland was afgevoerd. Deze laatste vermelding is doorgestreept en vervangen door “thans alhier opgenomen: Jan Luijkens straat 32 hs”. Gebleken is dat deze laatste vermelding betrekking heeft op haar man Philip, die sinds 14 mei 1955 op dit adres woonde. Vermoedelijk is Margaretha op 1 december 1943 in Auschwitz omgekomen. Zij is in Gedenkboek 24 van de Oorlogsgravenstichting opgenomen.

Philip is in kamp Vught achtergebleven toen Margaretha naar Westerbork ging. Op zijn kaart in de cartotheek van de Joodsche Raad is vermeld dat hij op 21 maart 1944 naar Westerbork is getransporteerd en op 23 maart 1944 naar Auschwitz is gegaan. In de Arolsen archieven is een formulier van Auschwitz aangetroffen waarop is aangetekend dat Philip daar op 25 maart 1944 is aangekomen. Hij heeft dus kennelijk wel in Auschwitz gezeten, maar is waarschijnlijk bij de bevrijding door de geallieerden vrijgekomen en heeft de oorlog overleefd.

Op 19 juni 1947 trouwde Philip in Amsterdam met Mietje Vaz Dias; dochter van diamantslijper Aron Vaz Dias uit Sneek en Grietje de Jong uit Leeuwarden. Waarschijnlijk hebben Philip en Mietje geen kinderen gekregen. Mietje was eerder getrouwd geweest met Mozes Querido. Mozes Querido is in de oorlogsperiode in Amsterdam overleden. Mietje is op 11 maart 1969 in Amsterdam overleden.

Philip is op daarna op 75-jarige leeftijd getrouwd met Elisabeth Sarphati, dochter van diamantbewerker en handelaar in diamantslijpresten Joseph Sarphati en huishoudster Jeannette Druijf uit Amsterdam. Elisabeth was 68 jaar ten tijde van hun huwelijk. Ze trouwden in Amsterdam op 10 februari 1971.

Elisabeth was pianolerares en vertegenwoordigster in juwelen geweest. Haar ouders hebben langere tijd in Antwerpen gewoond, waar haar moeder Jeannette in 1926 overleden was. Haar vader Joseph heeft een langdurig verblijf in Westerbork en zijn transport vanuit Westerbork naar Kamp Theresiënstadt op 25 februari 1944 overleefd. Op 28 maart 1945 is hij in Zwitserland terechtgekomen en hij is later naar Amsterdam teruggekeerd, waar hij op 24 december 1948 is overleden.  

Elisabeth was sinds 1 september 1937 getrouwd geweest met Salomon (Sam) Mendes Coutinho. Ze is van hem gescheiden op 12 januari 1971. Met Salomon heeft Elisabeth een bewogen oorlogsperiode doorgemaakt. Het is een bijzonder verhaal, dat in diverse bronnen is beschreven. Het verhaal speelde zich af op het adres Nieuwe Keizersgracht 33 in Amsterdam.[1]

Philip en Elisabeth waren slechts 5,5 jaar getrouwd, toen Philip op 4 september 1976 in Amsterdam overleed. De ex-man van Elisabeth, Salomon Mendes Coutinho overleed op 14 oktober 1976 in Amsterdam. Elisabeths overlijdensdatum is nergens gevonden. Zij heeft op 22 januari 1993 een overlijdensadvertentie voor haar zus Marianne in het “Nieuw Israëlitisch Weekblad” geplaatst en dit is het laatst gevonden bewijs omtrent haar leven. Elisabeths laatst bekende woonadres was aan de Akerwateringstraat 243 in Amsterdam.

[1] Op diverse websites is een aparte tekst aan het pand en aan haar functie als schuilsynagoge in de oorlogsperiode gewijd: Joods Amsterdam, Joods Monument en de website van Amsterdam Cultuur Historische Vereniging (ACHV). Daarnaast is het pand en haar geschiedenis onderwerp geweest van een interview van basisschoolleerlingen met bewoner Ruud Schimmel, waarin over de schuilsynagoge gesproken is. Het verslag van dit interview is gepubliceerd op de website van In mijn buurt. Zie ook de pagina op Joods Monument: https://www.joodsmonument.nl/nl/page/354980/nieuwe-keizersgracht-33 van Denise Citroen.

Naast bovengenoemde bronnen, gebaseerd op de indexen van het Stadsarchief Amsterdam, de websites van Wiewaswie, Oorlogsbronnen, gegevens van de Oorlogsgravenstichting in het Nationaal Archief, het Felixarchief van de stad Antwerpen en de Arolsen Archives.

Media bestand