Verhaal

Als patiënt in Zutphen of Warnsveld geplaatst

Door: John Stienen

Eind 1942 werden vijftien Joodse psychiatrische patiënten en onderduikers vanuit (vooral) Amsterdam geplaatst in de psychiatrische instelling Oude en Nieuwe Gasthuis in Zutphen en Warnsveld.

Joodse patiënten in niet-Joodse instellingen tijdens de Tweede Wereldoorlog

Op 30 april 1942 verzocht Obermedizinalrat dr. Gero Reuter, hoofd van de Abteilung Volksgesundheit, aan Secretaris-Generaal Frederiks van Binnenlandse Zaken, waaronder het Staatstoezicht op Krankzinnigen en Krankzinnigengestichten viel, om opgave te doen van het aantal Joodse psychiatrische patiënten in Joodse en niet-Joodse instellingen.

Op 4 juni rapporteerde inspecteur Audier over de Joodse patiënten in het noorden en oosten van het land. In het Oude en Nieuwe Gasthuis (ONG), met vestigingen in Zutphen (‘Binnengesticht’) en Warnsveld (‘Groot Graffel’) bevonden zich toen vier mannelijke en vijf vrouwelijke Joodse patiënten. 

Plaatsing, onderduik en evacuaties

In verband met de plannen die de bezetter had met de bouw van de Atlantikwall werden tussen 1941 en 1943 acht van de negen in het kustgebied gelegen psychiatrische instellingen geëvacueerd. De patiënten en personeel werden verdeeld over vijftien instellingen elders in het land. Het Oude en Nieuwe Gasthuis bood onderdak aan bijna 650 patiënten uit de instellingen Vrederust bij Bergen op Zoom, Duin en Bosch in Castricum, Santpoort en Rosenburg uit Loosduinen bij Den Haag. Onder de evacués uit Castricum en Santpoort, die in Warnsveld terechtkwamen, bevonden zich twaalf Joodse patiënten en onderduikers.

In het najaar van 1942 werden de volgende vijftien Joodse patiënten en onderduikers in Zutphen of Warnsveld geplaatst:

  • In het Binnengasthuis in Zutphen: Rachel Deegen-Cohen, Sara Gallizien-Vis, Eva Cohen, Lisa Gottstein, Regina Rosenfeld en Rosa Würzburg;
  • In het Groot Graffel in Warnsveld: Alberdina Hamburger-Speijer, Aaltje Slier-Salomon, Sara Cohen en Martha Schpektor;
  • In de ‘aangewezen afdeling’, eveneens in Warnsveld: Rosa Meyer-Cohen, het echtpaar Leendert van Noord en Marie van Noord-van Geldere en Rebecca Reens-van Dam en de Apeldoornse oud-voorzitter van Go-Ahead Eagels Simon Frankfort.

Ze waren onder andere afkomstig uit het Wilhelmina Gasthuis (door de bezetter omgedoopt tot ‘Westergasthuis’), de Valeriuskliniek en het Nederlands Israëlietisch Ziekenhuis. Plaatsing in het Binnengasthuis en het Groot Graffel, of ‘gedwongen opname’, was alleen mogelijk op last van een rechtbank, maar in de ‘aangewezen afdeling’ konden mensen vrijwillig worden geplaatst. Een aantal van deze vijftien gebruikte de opname of plaatsing als mogelijkheid om onder te duiken, wat vanaf de zomer van 1942 vaker voorkwam.

Het aantal Joodse verpleegden in Zutphen en Warnsveld steeg in minder dan een half jaar van ongeveer tien naar meer dan veertig. Mogelijk speelde een rol dat het voor patiënten tijdelijk moeilijker was om opgenomen te worden in de Joodse psychiatrische instelling Het Apeldoornsche Bosch. Hoewel het Oude en Nieuwe Gasthuis een overwegend protestantse instelling was, waren er van oudsher afspraken gemaakt met de Joodse gemeenschap in Zutphen, bijvoorbeeld over de kasjroet en de geestelijke verzorging van de Joodse patiënten.

Zelfredzamen werden uitgeschreven en elders ondergebracht

Omdat de medische staf al begin 1943 had begrepen dat de bezetter niet aarzelde om Joodse patiënten en onderduikers uit instellingen te deporteren, werden vanaf medio februari tientallen Joodse onderduikers en patiënten die enigszins zelfredzaam waren en geen gevaar vormden voor de samenleving uitgeschreven. De onderduikers probeerden elders onderdak te vinden. Een aantal van hen overleefde de oorlog.

De volgende vanuit Amsterdam geplaatste patiënten werden begin 1943 uitschreven:

  • Op 24 januari (‘genoegzaam hersteld’): Lisa Gottstein;
  • Op 4 februari (‘verbeterd, tegen advies’): Rebecca Reens-van Dam en (‘hersteld’): Simon Frankfort;
  • Op 15 februari (‘hersteld’): Leendert van Noord en Marie van Noord-van Geldere;
  • Op 16 februari (‘genoegzaam hersteld’): Rachel Deegen-Cohen en Regina Rosenfeld;
  • Op 17 februari (‘genoegzaam hersteld’): Sara Gallizien-Vis.

Van deze acht personen wist alleen Lisa Gottstein (1926-2005) zich langdurig aan deportatie te onttrekken. Zij overleefde de oorlog. De overigen werden tussen mei en juli 1943 alsnog gedeporteerd en in Sobibór vermoord.

Drie patiënten zijn in maart 1943 in de instelling overleden: Aaltje Slier-Salomon, Rosa Würzburg en Martha Schpektor. Alle drie zijn volgens de Joodse gebruiken begraven: Aaltje Slier-Salomon in Diemen, Rosa Würzburg en Martha Schpektor op de Joodse Begraafplaats in Zutphen. 

Deportaties van Joodse patiënten uit Zutphen en Warnsveld

Als ‘sluitstuk’ van de deportatie van de Zutphense Joden in 1942 en 1943 werden begin april de Joodse patiënten uit de Zutphense ziekenhuizen en de psychiatrische instelling ONG gedeporteerd.

Op 6 april 1943 meldden zich in de vroege ochtend Nederlandse agenten en vertegenwoordigers van de Joodse Raad van Zutphen bij eerste geneesheer Paul van Bork met de opdracht de zes Joodse patiënten uit het Binnengesticht te deporteren. Van Bork weigerde, werd aangehouden en overgebracht naar het politiebureau. De patiënten, waaronder Eva Cohen, werden alsnog meegenomen.

Op 8 april werden vervolgens de Joodse patiënten uit de Zutphense ziekenhuizen gedeporteerd. Omdat Van Bork, die nog steeds in Zutphen werd vastgehouden, weigerde om de overgebleven veertien Joodse psychiatrische patiënten in Warnsveld, waaronder de uit het kustgebied geëvacueerde patiënten, aan te wijzen, werd hij op 8 april overgebracht naar de SD in Arnhem. Na een verhoor aldaar kwamen hij en SD’er Willy Bühe naar Warnsveld, waar de Joodse patiënten werden aangewezen om te worden overgeplaatst naar een Joods hulpziekenhuis dat was ingericht in het Gemeenschapshuis van de Israëlitische Gemeente aan de Halterstraat 22 in Zutphen. De volgende avond werden ze alsnog naar Westerbork afgevoerd.

Op 8 april werden de veertien laatste Joodse patiënten uit Warnsveld als ‘niet hersteld’ uitgeschreven. Onder hen waren drie patiënten uit Amsterdam: Alberdina Hamburger-Speijer, Rosa Meyer-Cohen en Sara Cohen. In de nacht van 9 op 10 april kwamen ze aan in Westerbork. Rosa Meyer-Cohen werd geplaatst in ziekenbarak 81, Alberdina Hamburger-Speijer en Sara Cohen in barak 84, de zogenaamde ‘oudeliedenbarak’.

Op 13 april werden Eva Cohen, Alberdina Hamburger-Speijer en Sara Cohen op transport gesteld naar Sobibór, waar ze bij aankomst op 16 april werden vermoord. Precies een week later onderging Rosa Meyer-Cohen hetzelfde lot. 

Belangrijkste bronnen:

  • NL-HaNA, BiZa / Armwezen, 1918-1947, 2.04.55, inv.nr. 630.
  • NL-HaNA, Justitie / Centraal Archief van de Bijzondere Rechtspleging (CABR), 2.09.09, inv.nr. 108722 (PF Arnhem dossier E18950).
  • NL-HaNA, Isp. Staatstoezicht Krankzinnigen, 2.15.40, inv.nr. 1103.
  • NL-ZuRAZ, toegang 110, inv. nr. 1011.
  • NL-ZuRAZ, toegang 110, inv. nr. 1017.