Verhaal

In Memoriam

Elisabeth Lioni wordt geboren in 1888, als dochter uit het huwelijk van commissaris in effecten Felix David Lioni en Clarisse Carolina Cohen. Naast Elisabeth krijgt het gezin nog een tweeling: Paul Simon en Paula Sara Jeanne.

Elisabeth groeit op in Amsterdam.

De vader van Elisabeth sterft in 1916. Haar moeder overlijdt in 1943 in Blaricum en haar broer wordt datzelfde jaar omgebracht in Auschwitz. Paula Sara Jeanne overleeft de oorlog en sterft in 1977.

Op 5 november 1907 treedt Elisabeth in het huwelijk met koopman Abraham Jacob Fortuin. Het huwelijk wordt gesloten in Amsterdam. Elisabeth is negentien, haar man acht jaar ouder. Abraham heet formeel Adriaan.

Het huwelijk wordt in de tweede helft van 1919 door de rechtbank ontbonden. Na haar echtscheiding wordt ze bijgeschreven op het adres van haar moeder.

In augustus 1923 wordt Elisabeth in Apeldoorn opgenomen als patiënte in het Apeldoornsche Bosch (een Joodse psychiatrische inrichting), aan de Zutphensestraat 106. Over de aard van haar psychische aandoening is niets bekend. Haar broer Paul Simon is eveneens een periode lang patiënt in het Apeldoornsche Bosch.

Op onbekende datum (vermoedelijk na januari 1927) wordt ze overgeschreven naar sanatorium ’huize Boschrust’ aan de Loolaan, in het pand met nummer 59.

Het aantal medepatiënten van Elisabeth is klein, ze heeft een eigen kamer en elke dag heeft ze een vaste verpleegster aan zich gekoppeld. Er wordt een huiselijke sfeer gecreëerd doordat Elisabeth en de andere patiënten gezamenlijke momenten hebben, waaronder de lunch.

Gedurende de oorlog worden er steeds meer Apeldoornse Joden naar doorgangskamp Westerbork weggevoerd. In Apeldoorn gebeurt dit onder andere door drie grote razzia’s. Hierna volgt in januari 1943 voor tientallen overgebleven Joodse dorpelingen de internering in het Apeldoornsche Bosch, dat later een voorportaal voor het doorgangskamp zou blijken. Na de ontruiming van het Apeldoornsche Bosch blijft Elisabeth als bewoonster van ’huize Boschrust’ nog een deportatie bespaard. Ook als in februari en maart 1943 nog een aantal Joden hun huizen moeten verlaten en verplicht worden naar Amsterdam te vertrekken, blijft Elisabeth in Apeldoorn wonen. Ze wordt hiermee één van de weinig Joden die formeel nog in Apeldoorn wonen.

Mogelijk heeft Elisabeth de krant van 29 maart 1943 gelezen, of is haar de inhoud onder de aandacht gebracht. In een breed verspreid persbericht laat Hanns Albin Rauter (de hoogste vertegenwoordiger van de S.S. in Nederland) in een groot aantal kranten de volgende beschikking publiceren: Artikel 1. Met ingang van 10 april 1943 is aan Joden het verblijf in de provincies Friesland, Drenthe, Groningen, Overijssel Gelderland, Limburg, Noord-Brabant en Zeeland verboden. Artikel 2. Joden, die zich op het oogenblik in de genoemde provincies ophouden, moeten zich naar het kamp te Vught begeven. Artikel 3. Bij het vertrek naar het kamp te Vught is het medenemen van reisbagage en voorwerpen van waarde toegestaan. Voor het verlaten van hun woonplaats moeten de Joden zich melden bij het hoofd van plaatselijke politie, waar zij woonachtig zijn, opdat hun woningen behoorlijk kunnen worden afgesloten en aan hen een reisvergunning naar het kamp te Vught kan worden verstrekt.

Op 6 april 1943 stuurt waarnemend gewestelijk politiepresident C. Ch. Walraven een aanvulling rond op de beschikking van 29 maart; deze komt uiteindelijk ook terecht bij het politiebureau van Apeldoorn. Een passage uit de brief: ‘Joden die ziek zijn en zich in ziekenhuizen, sanatoria, tehuizen of dergelijke inrichtingen bevinden, moeten door de politie naar Westerborg [Westerbork] worden gebracht.’ Voor de volledigheid vermeldt Walraven: ‘Dus niet naar Vught.’ Het valt op dat de politie van Apeldoorn, of de marechaussee, zelf het transport naar het doorgangskamp moet regelen, terwijl degenen die naar Vught moeten een reisvergunning ontvangen en vervolgens ‘op eigen gelegenheid’ moeten afreizen. Verderop staat dat alle Joden die zich na 10 april 1943 nog in de eerdergenoemde provincies ophouden, als illegaal levende Joden moeten worden aangemerkt, en gearresteerd dienen te worden.

Elisabeth wordt in de nacht van 9 op 10 april 1943 geregistreerd in doorgangskamp Westerbork. De registratiedatum verwijst mogelijk naar een gelijktijdige arrestatie met Johanna Cohen (1880-1943) en Elisabeth de Leeuw (1871-1943), eveneens Joodse patiënten van hetzelfde sanatorium. De registratiekaart van de Joodse Raad plaatst haar in barak 84, een woonbarak voor ouderen (‘oudeliedenbarak’).

Na enkele dagen, op dinsdag 13 april 1943, vertrekt vanuit het doorgangskamp transport 58 met als eindbestemming Sobibor. Het transport telt 34 veewagons en in totaal 1.204 gedeporteerden, Elisabeth is één van hen. Ook de eerde genoemde huisgenoot Elisabeth de Leeuw wordt in dit transport naar ‘het Oosten’ gedeporteerd. De trein arriveert op vrijdag 16 april 1943, waarna het proces om Elisabeth om het leven te brengen verdergaat.

Bronnen: Stichting Sobibor, Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten) en ‘Frisse, gezonde boslucht’ door Yvonne M.L. de Vries. Afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, CODA Archief Apeldoorn, Digitaal Joods Monument, Erica adresboek van Apeldoorn, het Gelders Archief, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters en Yad Vashem.

11 december 2020