Verhaal

In Memoriam

Mozes Falkenburg is de zoon uit het huwelijk van Izak Falkenburg en Jansje van Coevorden. Zij krijgen, naast Mozes, nog zeven kinderen. Het beroep van Izak is verlakker, hiermee wordt bedoeld het aanbrengen van lak op voorwerpen, niet te verwarren met de nu meer bekende betekenis van het werkwoord verlakken, namelijk bedriegen. In een andere bron wordt hij ‘kunstlakker’ genoemd.

In 1895, als Mozes zeven jaar is, sterft zijn vader. Zijn moeder sterft in 1915.

Als de oorlog uitbreekt, zijn er nog vijf broers en één zus van Mozes in leven. Alleen zijn broer Louis overleeft de oorlog.

Lea Lena Schlosser is de dochter van de ongehuwde koopvrouw Hendrina Schlosser, de vader is onbekend. Lea Lena is het eerste kind van Hendrina. Later krijgt zij, gedurende haar latere huwelijk nog tien kinderen. In 1911 trouwt zij voor de tweede keer, ditmaal met Joel, de broer van Mozes Falkenburg. In 1918 sterft Hendrina aan de Spaanse Griep.

Mozes trouwt op 7 mei 1913 met Lea Lena, zijn stiefnichtje. Hij is dan vijfentwintig, Lea Lena zevenentwintig. De huwelijksplechtigheid vindt plaats in Den Ham.

Mozes is koopman in manufacturen. Een andere bron noemt hem fietsenmaker. Het echtpaar krijgt zes zonen, van wie er twee sterven als baby, en twee dochters. In 1931 sterft een negenjarig dochtertje, volgens overlevering aan polio. Als de oorlog uitbreekt zijn er nog vijf kinderen in leven, van hen zal alleen dochter Hendrina de oorlog overleven. Zij sterft in 2000.

Op 30 oktober 1939 gaat het gezin in Apeldoorn wonen, in de Eerste Johannastraat, op nummer 1. De zonen Philip en Izak gaan in maart 1940 terug naar Den Ham, maar keren na zo’n zes weken weer terug naar hun ouderlijk huis. Volgens de persoonskaarten is dit enkele dagen voor de inval van nazi-Duitsland.

In de zomer van 1940 wordt in Apeldoorn een lompenhandel geopend met de naam ‘Gebroeders Falkenburg’, het is onbekend gebleven of de drie broers deze zaak zijn begonnen of twee van hen. De enige krantenadvertentie die is gevonden betreft de opening van dit zelfde bedrijf, maar op een ander adres gevestigd.

Op verzoek van de politie van Zwolle halen Apeldoornse politiemensen een verduisterde fiets van het merk Veeno op bij Izak. Uit het politierapport wordt niet duidelijk of Izak de fiets heeft gestolen, of dat deze bewust of onbewust uit heling is verkregen. De gemeentepolitie van Apeldoorn maakt proces-verbaal op, dat samen met de fiets naar Zwolle wordt gestuurd.

In oktober 1941 wordt in Apeldoorn een willekeurig aantal Joden opgepakt. Eén van die willekeurige slachtoffers is Izak. De avond voor deze arrestaties spreekt de commissaris van politie van Apeldoorn het voltallige personeel toe. Hij doet uit de doeken hoe hij het arresteren wil gaan aanpakken.

De opgepakte Joodse mannen worden vanuit Arnhem naar het dan al beruchte Mauthausen gedeporteerd. Izak komt daar op 11 oktober 1941 aan en krijgt registratienummer 5633 toegewezen. Slechts enkele weken na zijn arrestatie, op 5 november 1941, wordt hij in Mauthausen om het leven gebracht. Zijn ouders ontvangen hoogstwaarschijnlijk een bericht van zijn overlijden. Tegen betaling van 21 Duitse Mark kunnen zij de urn met as ontvangen.

Een getuige verklaart na de oorlog het volgende: Ook ik stond bij de eerste razzia in oktober 1941 op de lijst. We hadden, van een politieman, ik weet niet meer wie, een seintje gehad dat er iets zou gebeuren. Ik ben toen ‘s avonds al om 8 uur naar de inrichting gegaan, ik had toevallig nachtdienst. En die nacht is men inderdaad om mij geweest. Mijn vrouw was bij de buren [lees: Mietje Vomberg-de Horst] gaan slapen, ze hoorde dat er een raam werd ingeslagen en door de politie het huis werd binnengegaan. De getuige vertelt verder dat de politiemannen naar de inrichting (lees: het Apeldoornsche Bosch) gingen en contact legden met de afdeling. Op dat moment vlucht dezelfde getuige met enkele collega’s en duikt een paar maanden onder. Administrateur van de inrichting Bension Levie Hes (1891-1943), vertelt dat de nazi’s beloofd hebben het Apeldoornsche Bosch met rust te laten. Hij verzoekt de onderduiker terug te keren, omdat hij anders de doorbetaling van het salaris niet kan garanderen.

In januari 1942 worden er van Mozes wollen dekens gestolen. Het incident staat niet op zichzelf, de verdachte heeft van andere personen fietsen gestolen, hulp geboden bij een fietsendiefstal en hij heeft een inbraak op zijn naam staan. De verdachte bekent en geeft aan zich hiertoe gedwongen te voelen door het verlies van zijn distributiebonnen. Mede vanwege het strafblad van de verdachte, wordt hij veroordeeld tot één jaar gevangenisstraf.

Op 15 mei 1942 verlooft Bertha, dochter van Mozes en Lea Lena, zich met Jacob (*1918), een kantoorbediende, die op dat moment als assistent werkt in het Paedagogium Achisomog. Tot een huwelijk zal het niet komen; Bertha wordt opgepakt en vastgezet in doorgangskamp Westerbork, Jacob blijft op vrije voeten en overleeft de oorlog.

Op 10 september 1942 worden Mozes, Lea Lena, zoon David en dochter Bertha in Westerbork geregistreerd. Op een ongedateerd document van de gemeente Apeldoorn, opgesteld in opdracht van, of door de bezetter, staat beschreven dat het woonhuis van het gezin Falkenburg niet meer is bewoond, maar ook nog niet is ontruimd en dat de sleutels in het bezit zijn van de politie. Op basis van alle namen en adressen die in het document worden vermeld, valt op te maken dat de lijst tussen eind november 1942 en half januari 1943 is opgesteld.

Mozes, Lea Lena, David en Bertha worden ingedeeld voor het transport naar ‘het Oosten’ dat al de dag na hun registratie plaatsvindt. Dit transport 18 vertrekt op 11 september 1942 met in totaal 874 gedeporteerden, verdeeld over negentien wagons. Op het goederenperron van Kosel worden ongeveer honderdveertig gedeporteerden hardhandig uit de trein gehaald. In dit kleine Duitse dorpje, tachtig kilometer voor vernietigingskamp Auschwitz, worden namelijk een periode lang door de manschappen van ‘Organisation Schmelt’ dwangarbeiders geselecteerd voor werk in projecten in onder meer Breslau, Krakau en het werkkamp Blechhammer. David valt in de doelgroep van de nazi’s: mannen tussen de vijftien en vijftig jaar. Het is zeer aannemelijk dat hij in Kosel de trein heeft moeten verlaten en vanaf dat moment is ingezet als dwangarbeider.

Na aankomst op het treinstation van Auschwitz worden Mozes en Lea Lena op 12 september 1942 in de gaskamer om het leven gebracht.

Dochter Bertha wordt op dat moment nog in leven gehouden. Ze sterft volgens het bewaard gebleven lijkboek van Auschwitz op 19 oktober 1942, ruim vijf weken na haar aankomst. Deze sterfdatum komt niet overeen met de datum die op Joods Monument staat. Een verklaring zou kunnen zijn dat in de eerste jaren na de oorlog de doodsoorzaak niet exact was vast te stellen, en de sterfdatum is gelijkgesteld met die van haar ouders.

Zoon Philip verlaat in juli 1941 het ouderlijk huis. Hij gaat in de Hoenderparkweg wonen, op nummer 78. Na zes weken verlaat hij dit pand. Zijn nieuwe adres is Vakweg 3 (nu: Korte Kanaalstraat, ongenummerd).

Philip wordt op een onbekende datum gearresteerd en eveneens op een onbekende datum naar kamp Mauthausen gedeporteerd. Hier krijgt hij registratienummer 13326. Hij sterft in het kamp op 6 oktober 1942. Als, vermoedelijk vals genoteerde, doodsoorzaak wordt longontsteking genoteerd. Iets waarmee de leiding van het concentratiekamp de eigen rol in zijn dood probeert te verdoezelen.

Vanaf dat moment is alleen zoon David nog in leven. Hij wordt hoogstwaarschijnlijk in Kosel gedwongen om de trein te verlaten, waarna hij wordt geïnterneerd in Blechhammer. Daar wordt uit steenkool benzine vervaardigd. Blechhammer is het grootste dwangarbeiderskamp van de ‘Organisation Schmelt’, de organisatie van de dwangarbeid, die in april 1944 wordt opgeheven. Kamp Blechhammer wordt vanaf dat moment een nevenkamp van Auschwitz. David krijgt dan registratienummer 178881. Hij blijft echter dwangarbeider in Blechhammer.

Vanaf april 1944 tot en met januari 1945 werken de dwangarbeiders aan een nieuwe chemische fabriek. In het zicht van het oprukkende Rode Leger wordt het concentratiekamp vanaf 21 januari 1945 geëvacueerd. David wordt op een dodenmars richting concentratiekamp Gross-Rosen (een nevenkamp van kamp Sachsenhausen) gedreven. Hij komt vanuit Blechhammer opnieuw in Kosel aan en wordt dan via het westen (richting Glucholazy) en vanaf daar noordelijk (richting Nysa) gedreven, en tenslotte via het noordwesten naar Gross-Rosen.

David overleeft de dodenmars en komt met de andere overlevenden op 2 februari 1945 aan in kamp Gross-Rosen. De groep verblijft er afgezonderd van de andere gevangenen. Op 7 februari 1945 wordt David met de overlevenden van de eerder genoemde dodenmars op transport gezet naar concentratiekamp Buchenwald. David en een deel van de anderen komen daar de daaropvolgende dag aan, een ander deel twee dagen later.

Op 10 februari 1945 wordt David in concentratiekamp Buchenwald geregistreerd, niet alleen als Jood, maar ook als politiek gevangene. Hij krijgt het gevangenen-nummer 126554. Omdat Buchenwald een verzamelpunt wordt van gevangenen die geëvacueerd zijn uit andere kampen, groeit het aantal geïnterneerden in februari 1945 tot ongeveer honderdtwintigduizend. De leefomstandigheden komen nu ook door overbevolking onder druk te staan.

In Buchenwald krijgt David op een onbekende datum opnieuw een registratienummer toegewezen, nu 78779. Dit verwijst naar de rol van ‘Schreiber’ (een soort bediende), behorende bij de ‘Schreibstube’ (‘schrijfkamer’). In het geval van David gaat het om een functie als het regelen en vastleggen van bepaalde interne aangelegenheden. Ook is bekend geworden dat hij met een groot aantal andere geïnterneerden op 11 maart 1945 van barak 52 naar barak 51 is overgeplaatst en op 21 maart 1945, opnieuw met een grote groep, van barak 51 naar barak 58.

Op 21 april 1945 wordt Buchenwald door het Amerikaanse leger bevrijd.

De vastgestelde sterfdatum van David is 2 mei 1945, op Joods Monument staat ‘overleden in Duitsland’. David is dus na de bevrijding van het kamp gestorven, maar zijn naam is niet terug te vinden in het register van de mensen die na de bevrijding in het kamp zijn bezweken. Het is aannemelijk dat David, toen het Amerikaanse leger naderbij kwam, opnieuw op transport is gezet of met een dodenmars heeft moeten meelopen, en dit niet heeft overleefd. Geïnterneerden zijn vanuit Buchenwald naar verschillende kampen doorgestuurd (waarvan Theresienstadt, Flossenburg en Dachau de bekendste zijn), om deze reden is een specifieke sterfomgeving niet vast te stellen.

Alleen dochter Hendrina overleeft de oorlog dankzij onderduikadressen. Zij overlijdt in 2000.

Verwanten gezin Falkenburg, de afdeling documentatie van het Auschwitz Museum, het Gronings Archief, Historisch Centrum Overijssel, Stichting stolpersteine Dordrecht en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten). Afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, CODA Archief Apeldoorn, Digitaal Joods Monument, Erica adresboek van Apeldoorn, het Gelders Archief, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters en Yad Vashem.

19 oktober 2020