Verhaal

In Memoriam

Jozef Nieweg is de zoon van Benjamin Nieweg, fotograaf en eigenaar van een lijsten- en kunsthandel, en van Henriette Barnstijn. Naast Jozef krijgt het echtpaar nog vier zonen die allen in de oorlog worden omgebracht. 

Jozef is net vijf dagen geleden negen geworden als zijn moeder na een ernstig verkeersongeluk overlijdt. Uit de toenmalige berichtgeving: Zondag heeft te Muiden een ernstig ongeluk plaats gehad, doordat de motorrijder Nieweg uit Amersfoort, die zijn vrouw op de duo-zitting had, en een wielrijder, die van de andere richting kwam, wilde uitwijken voor een wagen, tengevolge waarvan zij alle drie kwamen te vallen. Juist passeerde de Gooische stoomtram. De dame kwam onder een der wielen van den wagen terecht. Haar beide voeten werden afgereden. In zorgwekkenden toestand werd zij naar een dokter in Muiden vervoerd. Mevrouw Nieweg is heden aan de gevolgen overleden.

Dertien maanden later hertrouwt de vader van Jozef met Naatje Klein. Uit dit huwelijk worden Betsy en Herman geboren. Herman wordt gedurende de oorlog omgebracht. Zowel Jozefs vader, zijn tweede moeder en zijn halfzus Betsy overleven de oorlog.

Jozef woont met zijn vader, zijn moeder en broer en zus in Amersfoort, zijn vader heeft daar een winkel aan huis. De vader is er ook lid is van de plaatselijke Oranjevereniging. Het gezin is hoogstwaarschijnlijk niet religieus ingesteld. In de jaren dertig laten zij namelijk, als ze een dienstmeisje zoeken, weten dat je dan elke zondag vrij hebt. Het lijkt dus dat het gezin Nieweg geen sjabbat hield.

In 1919 begint de vader van Jozef, samen met de heer Harten, met een nieuwe zaak: het ‘Electro Technisch Bureau’. Dit ‘bureau’ heeft twee filialen, een daarvan is het woonadres van het gezin Nieweg. Hoogstwaarschijnlijk is dit de plek waar Jozef in aanraking komt met techniek, iets waarin hij als volwassene zijn werk zal vinden. In de jaren twintig kunnen geïnteresseerden vanaf vijftig cent per week worden aangesloten op ‘Nieweg’s Radio Centrale’ waar nationale programma’s op te beluisteren zijn, zoals kerkdiensten, lezingen, muziek en gesprekken. De uitzendingen gaan de lucht in via het telefoonnet. Na enige tijd wordt de naam gewijzigd in de Amersfoorthse Radiocentrale. In diezelfde periode verkoopt zijn vader ook (luxe) huishoudelijke artikelen, maar hij stopt hiermee, als de radiocentrale hem te veel tijd kost.

Johanna van der Hoeden is de dochter uit het huwelijk van Joseph van der Hoeden, winkelier in confectiekleding en later manufacturier, en van Cato Cohen. Naast Johanna krijgt het echtpaar nog een zoon, die de naam Jacob krijgt. Het gezin woont in Nijkerk en verhuist in september 1933 naar Amersfoort. Hier is Johanna’s vader enkele jaren secretaris van ‘de vereeniging tot bevordering der belangen van slechthoorenden’. Zowel de ouders als de broer van Johanna worden in Auschwitz omgebracht.

Jozef is voor zijn huwelijk al werkzaam als radiotechnicus. Vermoedelijk steeds bij Apeldoornsche Radio Centrale, het bedrijf waar zijn vader en zijn broer Comprecht respectievelijk als directeur en adjunct-directeur werkzaam zijn. Op de registratiekaart van de Joodse Raad, die in de oorlog is ingesteld, staat hij in ieder geval vermeld als werknemer bij de radiocentrale.

Het is onbekend waar Jozef en Johanna elkaar van kennen, aannemelijk is, dat dit in hun gemeenschappelijke woonplaats, Amersfoort, is geweest. Op 1 april 1938 maakt het stel hun verloving in het Nieuwe Israëltische Weekblad bekend, hierin noemen zij zich Jo en Anni.

Op 13 september 1940 maakt het stel in het Amersfoortsch Dagblad hun ondertrouw bekend. Jozef en Johanna trouwen op 30 oktober 1940, de plechtigheid vindt plaats in Amersfoort. Jozef heeft zijn broer Louis als één van de getuigen bij het huwelijk gevraagd. Johanna trekt bij Jozef in, Marialaan 3 II in Apeldoorn. Zijn bedrijfspand is ernaast gevestigd, op nummer 3. 

Op 6 september 1941, bijna een jaar na haar bruiloft, bevalt Johanna van een dochter, die de namen Henriette Wilhelmina krijgt. Het gezin verhuist in januari 1942 naar het Kanaalpad en gaat wonen in het huis op nummer 6. Opvallend genoeg keren zij in mei van datzelfde jaar terug naar hun vorige woning. De reden van de korte periode aan het Kanaalpad, noch hun terugkeer naar de Marialaan, kan worden verklaard. 

Het wordt Jozef door de nazi’s onmogelijk gemaakt zijn werk als radiotechnicus te blijven uitoefenen. Hij komt in januari 1942 in dienst van het Apeldoornsche Bosch en krijgt eerst de functie van huisknecht en enkele maanden later die van (waarnemend) portier. Ook zijn broers Comprecht en Marcus en zijn halfzus Betsy komen bij de psychiatrische inrichting in dienst. Op de registratiekaart van de Joodse Raad staat dat Comprecht een ‘Sperre’ heeft vanwege zijn functie als portier, een bruikbare kracht is en bovendien in goede gezondheid verkeert.

Op een onbekende datum duiken Jozefs vader, diens vrouw en zijn halfzus Betsy onder. De gezinsleden verblijven, gescheiden van elkaar, op verschillende adressen. 

Op 19 januari 1943 worden vrijwel alle overgebleven Apeldoornse Joden op het terrein van het Apeldoornsche Bosch geïnterneerd. Jozef en Johanna behoren tot deze groep. Er is een getuige die schrijft dat enkele Joden, die deze dag geïnterneerd werden, ‘allerlei bezit, tot aan meubelen aan toe’ vanuit hun huis naar het Apeldoornsche Bosch lieten overbrengen; het is goed denkbaar dat velen geen enkel idee hebben van wat hen te wachten staat. Jozef en Johanna nemen hun dochter Henriette Wilhelmina mee. Het lukt hen om haar gedurende de internering aan ‘een echtpaar van buiten’ te overhandigen, die aan de andere kant van het hek staat. Het is onbekend of dit een door beide partijen georganiseerde actie is geweest of min of meer onvoorbereid heeft plaatsgevonden.

Een naoorlogse getuigenis geeft het volgende beeld: Op 18 januari 1943 krijgen de nog overgebleven Apeldoornse gezinnen de boodschap dat zij hun huizen moeten gaan verlaten, en dat ze zullen worden opgehaald. Een lid van de Joodse Raad in Apeldoorn en de waarnemend-administrateur van het Apeldoornsche Bosch krijgen van een politieman te horen dat de groep dorpelingen nog dezelfde avond met een personentrein naar doorgangskamp Westerbork zal worden gedeporteerd. De twee eerder genoemde personen zijn naar het woonhuis van de commissaris van politie gefietst en hebben gevraagd of de groep Joden in het Ontspanningsgebouw (het huidige Vierhuis) van het Apeldoornsche Bosch ondergebracht mochten worden. De commissaris geeft akkoord en midden in de nacht worden de dorpelingen uit de trein gehaald en met bussen, geregeld via een gemengd-gehuwde Joodse man, naar het Apeldoornsche Bosch gebracht (vandaar het eerder genoemde 19 januari 1943). De volgende dag geeft de politie toestemming om de geïnterneerde dorpelingen met vrachtwagens hun huisraad te laten ophalen.

In de nacht van 21 op 22 januari 1943 wordt het Apeldoornsche Bosch op wrede wijze ontruimd. In de vroege ochtend van 22 januari 1943 worden alle patiënten en een vijftigtal personeelsleden rechtstreeks naar vernietigingskamp Auschwitz gedeporteerd. In de loop van de dag vertrekt er nog een trein vanaf het treinstation van Apeldoorn. Het betreft een reguliere personentrein. Het echtpaar wordt met dit transport naar doorgangskamp Westerbork gedeporteerd.

Als de transportlijst in Westerbork af is, horen Jozef en Johanna dat hun namen worden opgelezen. Zij moeten zich klaarmaken voor vertrek naar ‘het Oosten’. Op dinsdag 9 februari 1943 worden ze met 1182 anderen, met transport 49, vanuit het kamp naar Auschwitz gedeporteerd. Op donderdag 11 februari 1943 komen zij aan op het treinstation van Auschwitz. In de loop van de volgende dag, vrijdag 12 februari 1943, wordt Johanna in één van de gaskamers van het leven beroofd. Jozef wordt nog in leven gehouden en werkt tot aan zijn dood als dwangarbeider. De bij wet vastgestelde sterfdatum is 30 april 1943.

Zijn broer Magnus en halfbroer Herman hebben dezelfde sterfdatum als Jozef, zij zijn echter in Sobibor vermoord.

Dochter Henriette Wilhelmina verblijft gedurende de oorlog op verschillende onderduikadressen en wordt na de oorlog in eerste instantie weer teruggebracht naar het echtpaar, dat haar bij het hek van het Apeldoornsche Bosch heeft overgenomen van haar ouders. Hierna wordt ze herenigd met haar opa Benjamin en haar oma Naatje.

Bronnen: Het Utrechts Archief, Archief Eemland, Gemeente Nijkerk, ‘Zullen we nog terugkeren?’, De jodenvervolging in Amersfoort tijdens de Tweede Wereldoorlog, door K. Ribbens. Afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork, CODA Archief Apeldoorn, Digitaal Joods Monument, Erica adresboek van Apeldoorn, het Gelders Archief, ITS Archiv Bad Arolsen (International Tracing Service), het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters en Yad Vashem.