Verhaal

Over Kitty de la Parra

Kitty de la Parra studeerde rechten in Leiden, en werkte oa als juriste bij het Haagse Crisis Comité. In Robin te Slaa's '1941 Het masker valt' (NIOD, april 2016), waarvan hier drie screen shots,  wordt Kitty de la Parra vermeld omdat zij in beroep ging tegen haar registratie als Joodse op basis van 4 Joodse grootouders, ondanks het feit dat zij volgens de juridische criteria van de Duitse bezetter, vastgesteld op religieuze gronden, niet Joods zou moeten zijn, aangezien zij aanvankelijk dacht dat geen van haar vier grootouders, allemaal woonachtig in Paramaribo-Suriname, behoorden tot een Joodse religieuze gemeenschap. Later werd Kitty duidelijk dat haar Surnaamse grootouders wel degelijk ingeschreven hadden gestaan bij de Joodse gemeenschap in Suriname; dit heeft ze vervolgens doorgegeven aan het registrerende orgaan. Kitty’s ouders stonden geen van beiden ingeschreven bij een Joodse gemeenschap, waren beiden niet gelovig, en voedden hun beide kinderen niet-religieus op.

Kitty werd geboren in Nederlands-Indië, waar haar ouders planters waren. Zij bracht haar jeugd in Nederlands-Indië door, vertrok naar Nederland voor haar rechten-studie in Leiden, waarna ze in Den Haag op Banstraat 8 ging wonen bij haar ouders, die daar sinds hun pensionering woonden.Haar vader overleed in 1933; ook haar moeder overleed ruim voor aanvang van WO2.

Haar enige, oudere, broer (mijn grootvader), Eduard de la Parra woonde met zijn gezin in Nederlands-Indië bij aanvang van de tweede wereldoorlog, en werd door de Japanse bezetter te werk gesteld aan de Burma spoorlijn; hij overleefde de oorlog, net zoals zijn vrouw en twee kinderen. Bij terugkeer in Nederland na de oorlog, bewoonde hij met zijn gezin (en kostganger-kinderen waarvan de ouders nog in Nederlands Indië verbleven na de oorlog) het familiehuis Banstraat 8  in Den Haag, van waar Kitty de la Parra gedeporteerd is.

Eduard de la Parra heeft na de oorlog van Juliette de la Parra, een verre nicht die Kitty de la Parra in Theresienstadt ontmoette, de beker gekregen waaruit zijn zusje in Theresienstadt at/dronk; hij heeft deze laten verzilveren, en heeft de rest van zijn leven altijd gedronken uit deze beker, waar anderen absoluut niet aan mochten komen. Een liefdevol gebaar naar het zusje wat hij haar hele jeugd in Nederlands Indië stevig gepest had (poppen opknopen in hoge palmbomen, poppen kastijden in het bijzijn van de eigenaresse).

Media bestand