Verhaal

Uit het leven van mijn moeder (1906-1995) 6. TERUGKOMST

Ook van de terugkeer heb ik maar een paar beelden. Omdat er typhus was uitgebroken en de spoorwegen grotendeels vernield waren konden we niet direct weg.We werden ten slotte door het Franse Rode Kruis in legertrucks naar een jachtslot gebracht. De Sudeten Duitse naam was Falckenau. Ik herinner me de slaapzaal met smetteloos wit beddengoed. Ik was gefascineerd door de geweien aan de wanden.

Van de reis terug herinner ik de oversteek over de Rijn bij Keulen. Vanuit de trein leek het of de trein alleen over rails liep die over de rivier waren gelegd.Ik was bang dat die het gewicht niet zouden houden en we in de Rijn zouden storten. Dit bleek een Bailey brug te zijn, van het Amerikaanse leger. Keulen was in puin alleen de Dom stond nog overeind. Ik kan me dit alleen herinneren omdat mijn moeder dit vertelde, niet uit eigen waarneming.

De eerste plaats waar wij aankwamen in Nederland was kamp Vught op de Philips afdeling. Ik weet nog dat ik met twee kommen in de rij stond voor eten. Mijn moeder was te zwak om te staan.Via het Centraal Station kwamen ten slotte in de Haarlemmermeerstraat. Ons huis was inmiddels door anderen betrokken. We stonden daar met niets anders dan de kleren die we aan hadden. Familie, huis, bezit, alles was weg.

Omdat het laat werd en we toch ergens moesten slapen belden we bij buren aan. Ernst en Käthe Winter. Hij was Joods. We konden daar wel een tijdje blijven maar niet zonder tegenprestatie. Mijn moeder moest helpen in de huishouding.Toen ze een keer uitgeput op bed lag werd ze door Käthe Winter er uit gejaagd met de woorden: "Du faules Schwein".

Welkom waren we zeker niet. Er was geen hulp, geen ondersteuning geen geld, niets. Een jaar later kwam er een huis vrij in de Theophile de Bockstraat. Volledig uitgewoond. De wanden waren kaal geen vloerbedekking geen meubelen. Het leek of er brand had gewoed. Alles zag er geblakerd uit. Maar....eindelijk privacy!

Ik herinner me dat ik een appel had en dat ik dolblij was dat ik die onder onze eigen kraan kon wassen. Na 4 jaar was ik eindelijk weer thuis. Via buren kregen we een allegaartje van meubelen, maar geld was er niet. Mijn moeder verdiende wat als hulpje van een thuisnaaister Mevr. van Straaten. Rijgdraden uithalen voor 10 cent per kledingstuk.

Intussen waren Tante Jeanne en Tante Julie bij ons komen wonen. Jeanne kwam via Zweden uit Auschwitz. Julie was ondergedoken in Leiden. Haar dochtertje Grace, die in Friesland in Drogeham was ondergedoken werd ook opgehaald. Juul en Grace waren van elkaar vervreemd. Grace herkende haar moeder niet en sprak alleen Fries.

In september ging ik naar school, de tweede klas. Ik had mezelf in het kamp lezen en schrijven geleerd. De eerste dagen heb ik aan één stuk gehuild tot grote wanhoop van juffrouw Everhardus. Ik herinner me dat ik ondanks mijn tranen gefascineerd was door haar armband, een amberkleurige band met allerlei zeedieren en -planten. De kinderen spraken een taal die ik begreep, maar die op de een of andere manier een gedeelde mysterieuze code bevatte die ik niet kon ontcijferen. Ik was totaal niet gesocialiseerd. Niet aan andere kinderen gewend.Mijn klasgenootjes kenden elkaar al jaren. Het was groep 4, al heette dat natuurlijk niet zo. Dat onaangepaste heb ik altijd gehouden, hoewel ik erg mijn best deed om dat niet te laten merken. In de crèche isoleerde ik me al. Op de vraag waarom ik niet met de andere kinderen speelde moet ik toen gezegd hebben: "ik ben veel te verdrietig om te spelen". Dit levensgevoel is eigenlijk nooit meer weggegaan, hoewel ik altijd mijn best heb gedaan hier iets tegen over te zetten.

Mijn moeder, die geen hoge pet op had van het onderwijzend personeel, kwam één van mijn onderwijzeressen op straat tegen. Juffrouw Zandee. Volgens haar kon ik voor alles een tien halen als ik niet zoveel zou lachen. Mijn moeder antwoordde: "laat hem een zes halen en lachen"! Het lijkt met elkaar in tegenspraak, maar verdriet en een gevoel voor vrolijkheid is bij mij altijd samengegaan, samen met een hang naar schoonheid. Misschien hebben die eigenschappen me voor het ergste gespaard.

Wat later zag mijn moeder dat er bij kapper Gravestein op de Amstelveenseweg een ervaren manicure werd gevraagd. Ze heeft meteen gesolliciteerd en zich er in gebluft. Vandaar kwam ze in contact met de opleiding tot schoonheidsspecialiste bij Ria de Korte. Ze had altijd kinderarts willen worden. Dit was natuurlijk totaal iets anders, maar er zaten toch wat medische kanten aan.

De medische cursus werd gegeven door mevr. Egyedi een Hongaarse arts, die bij ons in Theresienstadt was geweest. Zij was de moeder van Kitty Egyedi, de vriendin van Anne Frank. Eigenlijk was mijn moeder te zwak om te werken. Ze had honger oedeem gehad en leed aan pernicieuze anemie. Door een verwaarloosde oorontsteking in het kamp was ze bovendien aan een oor doof.

Mevr. Egyedi heeft haar nog het leven gered toen ze bij Ria de Korte in elkaar zakte, door haar onmiddellijk de juiste injecties te geven. Ze hield altijd vol en was een luisterend oor voor al haar klanten, die haar trouw bleven (en vaak bevriend raakten), toen ze begin zestiger jaren voor zich zelf begon. Door alles wat ze gezien en meegemaakt had kon ze zeggen: "ik heb het altijd goed gehad" !Op haar sterfbed zei ze: "ach, ik heb voor hetere vuren gestaan"!

Bronnen o.a. na-oorlogse familiecorrespondentie, persoonlijke herinneringen en mondelinge verhalen van overlevende familie.