Verhaal

Een christelijke Jood

Karel Hildesheim

Door: René

Karel Hildesheim

Geboren: 11-07-1911 in Groningen
Laatste woonadres: Kraneweg 44A in Groningen
Gedeporteerd naar Westerbork: 3/5-10-1942
Vermoord: 31-01-1943 in Auschwitz

Karel is geboren op 11 juli 1911 in Groningen. Zijn vader is Eliazer Hildesheim, zijn moeder is Lea Polak, beiden geboren in Groningen.
Hij heeft een zus: Mietje.
Karel is niet getrouwd, heeft geen kinderen en woont vanaf 1931, ruim 11,5 jaar op dit adres: Kraneweg 44A

Vader Eliazer is lid van de bekende bakkersfamilie Hildesheim in de Folkingestraat, voor veel Groningers bekend van de speciale broodjes, de “galletjes”.
In de familie leeft een sterke literaire traditie. Bakker Hildesheim, de opa van Karel, leest Goethe en Heine. Vader Eliazer is oogarts en later scheepsarts, maar zijn belangstelling gaat vooral naar literatuur en theater. Evenals zijn broer Carel, de oom en naamgenoot van Karel, schrijft en vertaalt hij poëzie.

Karel heeft zijn liefde voor de literatuur dus niet van vreemden. Hij staat geregistreerd als magazijnbediende en wordt zelfs een keer genoemd als zijnde makelaar. Maar uit alles blijkt dat zijn hart ook bij de literatuur ligt. Evenals vader vertaalt hij poëzie. Zo werkt hij aan de vertaling van kabbalistische verzen uit de middeleeuwen. Naast deze vertalingen publiceert hij gedichten van eigen hand. In 1941 verschijnt een gedicht van hem in het indertijd toonaangevende literaire blad ”De Gemeenschap”.
Karel is religieus geïnspireerd en zoekende. Dat blijkt uit de gedichten en uit persoonlijke documentatie. Hij heeft ruim voor de Duitse inval al contacten in christelijke kring en voelt zich aangetrokken tot het christendom. Op een zeker moment heeft hij de behoefte om toe te treden, al wil hij daarnaast lid blijven van de Joodse gemeente. Hij ziet er geen tegenstelling in en onderzoekt de mogelijkheden.
De toenemende dreiging van de vervolging maakt zijn zoektocht echter beladen.
De weg naar het christendom wil Karel niet benutten als vluchtweg om persoonlijk aan die vervolging te ontkomen. Hij wil “zijn volk” in deze moeilijke tijden niet in de steek laten. In een brief van september 1942 gericht aan de leiding van de christelijke gemeente in Groningen verwoordt Karel dit op gewetensvolle wijze als volgt:
“Nu weet ik wel dat het toetreden tot een Kerkgenootschap iets formeels is of kan zijn en hier zou ik mijn geweten in slaap kunnen sussen. Maar juist in deze tijd is dit niet op zijn plaats.”
Enkele weken na het schrijven van deze brief wordt Karel op transport gesteld naar Westerbork. Enige dagen later wordt hij gedeporteerd naar Auschwitz waar hij op 31 januari 1943 wordt vermoord.