Verhaal

Vier struikelstenen voor familie Coppel uit Helmond

Door: Jolanda

Vier struikelstenen voor familie Coppel

Heistraat 70, Helmond

 

Walter Coppel

43 jaar † Auschwitz 1 januari 1945

Irma Coppel-Stein

36 jaar † Auschwitz 16 september 1944

Bertha Coppel-Philipps

67 jaar † Auschwitz 8 april 1944

Paula Stein-Winter

59 jaar † Auschwitz 8 april 1944

 

Walter Coppel wordt op 20 juni 1901 in Moers (Duitsland) geboren. Hij trouwt in 1936 met Irma Stein (geb. Neuss 12 maart 1908). Het echtpaar verhuist in 1937 van Düsseldorf naar Amsterdam. Walter is koopman, handelaar in parfumerieën en huishoudelijke artikelen. Begin 1938 vestigen zij zich in Helmond en openen op de Helmondse Markt een winkel, het kleinprijswarenhuis Kapé. (KP is de afkorting voor Koop-Paradijs).

Schoonmoeder Paula Stein-Winter (geb. Neuss 2 september 1884) ontvlucht Duitsland na de Kristallnacht en trekt eind 1938 in bij haar schoonzoon en dochter. Begin 1941 komt ook Walters moeder, de weduwe Bertha Coppel-Philipps (geb. Oberhausen 7 januari 1877), bij hen in Helmond wonen. Paula Stein-Winter heeft familie in Amerika en zoekt manieren om te emigreren. Wanhopig schrijft zij brieven naar hen, echter zonder resultaat. 

De familie Coppel kan niet lang blijven wonen op de Markt. Het kleinprijswarenhuis Kapé ligt vlakbij de gevreesde Ortskommandantur. Zij verhuizen met hun winkel naar Heistraat 70. Ook daar kunnen zij hun bedrijf niet voortzetten. De bedrijven van Joden worden in beslag genomen en onder een Duitse beheerder geplaatst. Walter Coppel ziet de bui hangen, verkoopt zijn inventaris en vraagt faillissement aan. Teneinde raad duikt de familie eind 1942 onder in de Kamstraat bij de ouders van pater Leopold Leblans, rector van het Missiehuis Christus Koning aan de Deurneseweg. De woning aan de Heistraat wordt in februari 1943 door de Duitsers leeggehaald en de Ortskommandant laat zijn kantoor inrichten met de meubels van de familie Coppel.

Op 21 maart 1944 gaat het mis. Op deze ochtend komt er bij de politie een anoniem briefje binnen dat er bij familie Leblans, Joden in huis zitten. De vermoedelijke aanstichters van dit onheil zijn in de Kamstraat woonachtige NSB’ers. Familie Leblans wordt door een ‘goede’ rechercheur gewaarschuwd en de Joodse familie Coppel zoekt naarstig haar heil in het naastgelegen Vincentiusgebouw.

In de namiddag komt het anonieme briefje in handen van agent Kool van de Sicherheitsdienst. Agent Kool gaat er onmiddellijk op uit en vindt de familie Coppel ter plekke. Zij worden gearresteerd en overgebracht naar het politiebureau. Ook pater Leopold Leblans wordt aangehouden. Kort daarop wordt de familie Coppel op transport gesteld naar de Sicherheitsdienst in Den Bosch en na verhoor op 31 maart 1944 doorgestuurd naar Westerbork, waar zij op de transportlijst van 5 april 1944 naar Auschwitz worden gezet. Zij komen daar op 7 april 1944 vroeg in de morgen aan. De (schoon) moeders worden vanwege hun leeftijd niet geselecteerd voor de Arbeidseinsatz en gaan richting gaskamer. Walter en Irma Coppel worden wel geschikt bevonden en komen door de selectie. Volgens een getuigenverklaring heeft het echtpaar in het kamp via tussenpersonen toch nog contact kunnen houden. De zwakke gezondheid van Irma is een bron van zorg en Joodse gevangenen proberen haar op de been te houden. Medio september 1944 komt zij echter niet meer door de selectie. Zij wordt vermoedelijk op 15 sepember 1944 naar de gaskamer gestuurd. Een getuige heeft onder ede verklaard dat hij Walter Coppel op 31 december 1944 nog gezien en gesproken heeft. Enige dagen later heeft deze getuige gemerkt dat Walter Coppel en vele anderen niet op het appell zijn verschenen. Fictief wordt daarom sterfdatum 1 januari 1945 aangehouden.