Verhaal

Vrijgekocht (of bevrijd) uit Theresienstadt in februari 1945

Marianne Dine Keyzer is slachtoffer geworden van de tyfusepidemie, die in Glion boven Montreux in Zwitserland in de zomer van 1945 was uitgebroken. Zij was samen met haar ouders op 5 februari 1945 rechtstreeks vanuit concentratiekamp Theresienstadt met het eenmalige transport van 1200 personen vertrokken en op 7 februari 1945 in St. Gallen aangekomen. Ook haar zestienjarige nichtje, Bertha Fanny Keyzer, bevond zich met haar ouders in deze speciale treinen. Ruim 400 van deze bevrijde gevangenen uit Theresienstadt waren Nederlandse Joden.

Tyfusepidemie

In het dorp Glion stond het Prinses Beatrix Lyceum met een internaat waar de Nederlandse kinderen woonden, die uit Theresienstadt waren gekomen en daar naar school gingen. Zij konden niet bij hun ouders wonen, die op andere plaatsen in vluchtelingenhotels verbleven. Het bleek dat de waterleiding van het dorp met tyfusbacillen was geinfecteerd waardoor veel kinderen zwaar ziek werden. In brieven van de Nederlandse arts, Louis Schaap en zijn vrouw Johanna Schaap-Andriessen, die met hun twee kinderen eveneens met het transport uit Theresienstadt naar St. Gallen waren gekomen, wordt over zowel Marianne Keyzer en haar ouders als over haar nichtje Bertha Fanny Keyzer iets geschreven. Deze brieven bevinden zich in de documentencollectie van het Joods Historisch Museum. Hier volgt een citaat waarin het gaat over Marianne Dine:

“De epidemie breidt zich nog steeds uit, bij de meisjes zijn nog ongeveer zes ernstige gevallen, bij de jongens wel acht. Een meisje is gestorven. Dat is een ontzettend geval. Het is een kind van de Barneveldgroep. De vader heeft kinderverlamming gehad in Westerbork, de gehele tijd ziek gelegen in Theresienstadt, ook nog een deel van de Zwitserse tijd, is toen naar Engeland geroepen en daar heen vertrokken met zijn vrouw, zijn enig kind, 7 jaar achterlatende voor de goede lucht. Dit kind is eergisteren gestorven, zonder dat de ouders erbij waren. Ze wisten dat het kind heel ziek was, hebben direct moeite gedaan hiernaartoe te komen, er is een telegram gekomen donderdag, dat zij ieder ogenblik konden arriveren, daarna niets meer. Geen enkel bericht. Intussen is het kind gestorven…”

De ouders van Marianne hebben in het toenmalige dagblad De Waarheid van 23 juli 1945 een overlijdensadvertentie voor hun dochtertje geplaatst. In de Franstalige krant Journal de Montreux van 11 augustus 1945 staat onder het kopje mededelingen van de burgerlijke stand vermeld wie er overleden zijn in de maand juli. Daar wordt Marianne Dine Keyzer vermeld als Nederlandse scholiere, overleden op 13 juli 1945. Volgens de website van de Oorlogsgravenstichting is Marianne herbegraven op het Nationale Ereveld te Loenen.

Achtergronden van het transport

Dat er een transport van Theresienstadt naar het Westen, naar Zwitserland zou gaan, was op 3 februari in het kamp aangekondigd, maar niemand geloofde het. Vanuit Theresienstadt gingen alleen transporten naar het Oosten…Slechts weinigen meldden zich vrijwillig. Toch leek het echt te gaan gebeuren, want er stonden dit keer personentreinen klaar, zo vertelden voormalige gevangenen van Theresienstadt later aan het St. Galler Tagblatt (14 februari 1945). Tijdens de reis werd de verwachting, dat ze werkelijk naar Zwitserland zouden gaan, nog versterkt toen de begeleidende SS-officier in Augsburg opdracht gaf om de Jodenster af te doen. Op de morgen van 7 februari passeerden ze de Zwitserse grens en werden de ‘reizigers’ in Kreuzlingen enthousiast en vriendelijk begroet door kinderen, volwassenen, mensen van alle rangen en standen. “We dachten, we zijn in het paradijs aangekomen en het was werkelijk waar….!”

Op het station van St. Gallen stapten de mensen uit, zo goed en zo kwaad als het ging. De meesten waren ouder dan 60 jaar, zwak en mager. Ze kwamen voor desinfectie eerst in quarantaine en konden in een sporthal op strobedden uitrusten. Er waren onder deze 1200 voormalige gevangenen meer dan honderd minderjarige kinderen, velen van hen zonder begeleiding, die vaak niets over het lot van hun familieleden wisten.

Dit bijzondere, eenmalige transport was tot stand gekomen door langdurige onderhandelingen, die reeds in de zomer van 1944 waren begonnen. Door het nogal strenge Zwitserse vluchtelingenbeleid waren het vooral prive- personen, die zich hebben ingezet om Joden uit concentratiekampen vrij te krijgen dan wel om ze vrij te kopen. Tal van personen en instanties waren erbij betrokken. Het Joods-orthodoxe echtpaar Recha en Isaak Sternbuch uit St. Gallen heeft onder andere een belangrijke rol gespeeld. Door hun hulp aan Joodse vluchtelingen reeds voor en tijdens de oorlog hadden zij in Zwitserland en daarbuiten veel contacten opgebouwd. Zo is het hen gelukt om de voormalige Zwitserse bondspresident, Jean Marie Musy, ertoe te bewegen zijn contacten met Reichsführer SS Heinrich Himmler te gebruiken om Joden vrij te krijgen. Daar stond wel een miljoen dollar tegenover, maar dit bedrag is nooit aan Himmler overhandigd. Uiteindelijk zijn er in de laatste maanden van de oorlog nog een paar duizend gevangenen uit diverse concentratiekampen naar St. Gallen gekomen. Maar het was Hitler die zelf  het bevel gaf te stoppen met verdere onderhandelingen.

Bronnen o.a.:

Zwitserland:

Bundesarchiv Bern, Commune Montreux, twee scripties, van studenten die de Masteropleiding van de Pedagogische Hogeschool van St. Gallen hebben gevolgd, die online te lezen zijn:

Krantenartikelen:

https://www.tagblatt.ch/ostschweiz/stgallen/dem-albtraum-entkommen-ld.1065420

https://www.nzz.ch/schweiz/schweizer-geschichte/die-freigekauften-juden-aus-theresienstadt-1.18478724

Nederland:

Documentencollectie (Archief Schaap) Joods Historisch Museum

Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (Amsterdam)

Nationaal Archief (Den Haag)

Historie Venlo - Dodenboek

Boeken:

Adler, H.G.  – “Theresienstadt 1941-1945” (1955)

Wallace, Max – Himmlers geheime deal – Opmerkelijke reddingsacties in de laatste jaren van de Tweede Wereldoorlog (2018)

Josephus Jitta, Carla R. – Ik worstel en kom boven…: een leven, getekend door WO II (2015) pag. 181-183