Verhaal

Levensverhaal Lazarus Gosschalk

Door: Tamar

Brief van Lazarus Gosschalk aan familie in Den Haag

De Rotterdammer Lazarus is 15 jaar oud als hij in dienst treedt van de Nederlandse spoorwegen (1904). Zijn oudere broer Gustaaf is dan net een jaar met ontslag bij de NS. Lazarus is werkzaam als leerling klerk met als standplaats Rotterdam. Hij verdient 2,50 florijn per week. Elk jaar komt daar een verhoging van 1,50 florijn bij. In 1906 wordt Lazarus eervol ontslagen op eigen verzoek. Hij is 17 jaar oud.

Lazarus Gosschalk trouwt met Sientje Frank op dinsdag 21 oktober 1919 in Hilversum. Een zonnige en koele (max 14,9°C) dag met veel zon, een onbewolke lucht en zwakke wind. Op 24 januari 1934 vertrekken Lazarus en Sientje vanuit woonplaats Rotterdam naar Amsterdam om daar een bestaan op te bouwen. De woning aan de West-kruiskade 60a gaat over naar Philippus en Eva, de broer en zus van Lazarus. 

Lazarus noemt zichzelf Louis. Sientje noemt zichzelf Sienie. Het echtpaar woont vanaf 1940 in de Rivierenbuurt in Amsterdam. De moeder van Sientje, Neeltje Frank-van Rood, woont in Amsterdam bij het echtpaar in huis. Waarschijnlijk sinds oktober 1939 wanneer haar echtgenoot Jacob Frank overlijdt. In 1942 staan Lazarus en Sientje ingeschreven op de Rijnstraat 154-I hoog in Amsterdam-Oost.

In de periode augustus 1942 tot september 1943 worden Joodse mensen uit de Rivierenbuurt aangehouden en weggevoerd. Op 30 november 1942 worden Lazarus, Sientje en haar moeder Neeltje op last van de Duitse bezetter verplicht verhuisd naar de Hertzogstraat 6 I hoog in Amsterdam. Vanaf die tijd staat ook de schoonzus van Lazarus op dat adres ingeschreven, Klara Gosschalk-Calff. Lazarus schrijft een brief aan familie in Den Haag over de verplichte verhuizing naar de Herzogstraat.

brief geschreven 10-1-43

Beste Jo en Corry,

Na lange tijd niets van mij te hebben laten hooren, antwoord ik je lui maar weer eens op je laatsten brief en geef hierbij wederom akte de presence, en kan jullie mededelen, dat alles tot op heden goed is. Er is wel heel veel ergs gebeurd, doch gelukkig afkloppen op hout – zijn wij er tot nu toe heelhuids vanaf gekomen. Ik begin me je te antwoorden op je vraag van de verhuizing. Die is natuurlijk gedwongen geschied. Binnen negen dagen moesten wij onze gezellige woning verlagen en werd ons in de Oost, door den dienst van het gemeentelijke woningbureau een huis aangewezen, dat men moet nemen. Het straatje is netjes, doch de woning natuurlijk veel kleiner en geen bad of vaste waschtafel. Een Joodsch badhuis van de gemeente is hier dichtbij. Daar gaan wij ons dan maar poedelen. Het is wel duur, tien cent, doch dat moet er maar af! Doch alles vinden wij thans goed; beter naar oost dan naar het oosten. Wij hebben het toch gezellig gemaakt, als wij nu maar rust hebben, vinden wij het zeer geschikt als wij hier een goed einde van de oorlog mogen afwachten. Clasien van oom Guus was zondag hier en zeide dat je vader en Fie gelukkig nog thuis waren en tante Griet nog steeds op Westerbork vertoeft en het goed maakt; wat een vrouw! Ze vermaakt de andere oudtjes nog, vertelde zij. Overigens zijn hier massa’s mensche weggehaald, in hoofdzaak gesperts die voor de wehrmacht werkten. Een groot deel is naar Vught gebracht. Ook rusthuizen hebben een beurt gehad. Hiervoor heeft men verplegers uit Westerbork laten komen om de zieken te vervoeren. Ik kan deze brief bladzijden groot maken, met leed en nog eens leed, doch waarom? En hoe gaat het bij jullie? Ook nog alles goed? Wij hopen innig van wel. Hebben jullie al eens iets vernomen van Els en haar man en kinderen? Van niemand hebben wij nog eenig taal noch teeken tot op heden ontvangen. Men vertelt dat de gemengde huwelijken naar Amsterdam moeten komen. Hebben jullie daar iets over gehoord? Enfin alles is beter dan the far east. Hoe gaat het met de ‘ kinders’? Laat maar weer eens spoedig iets hooren. In deze tijden is het prettig voeling met elkaar te houden en dubbel prettig te vernemen, als je hoort dat alles nog intact is, nu beste Jo en Cor, houw je lui goed. Met vele hartelijke groeten, ook namens mijn schoonmoeder en tante Sienie en een zoen voor de kinderen. Oom Louis

En ook schrijft Lazarus Gosschalk een brief aan zijn familie na het wegvoeren van zijn schoonmoeder Neeltje Frank-van Rood en zijn schoonzus Klara Gosschalk-Calff)

brief geschreven 30-4-43

Beste Corry, Jo en kinderen,
Je brief kwam in goede welstand in ons bezit en zijn blij te vernemen dat het jullie allen goed gaat. Ja, het is verschrikkelijk wat ons nu ook getroffen heeft, bij al het leed dat reeds onze families is overkomen. Dit is wel het hevigste dat wij mede maakten.

(zie hierna een verwijzing naar Neeltje Frank-van Rood, geboren 1-1-1868, op 9 april ingeschreven in Westerbork, barak 65 (strafbarak, voornamelijk vrouwenbarak), op 27 april gedeporteerd naar Sobibor waar ze is vermoord op 30 april 1943, op de dag dat deze brief is geschreven aan zijn familie in Den Haag).

Me oude moeder van ruim 75 jaar zoo maar af te moeten staan, zonder dat je er iets tegen kan doen. Het is ontzettend hoe wij ons voelen, kunnen jullie je voorstellen. Moeder is op Westerbork ziek geworden, buikloop eenige dagen lang en mocht ze niets eten of drinken. Hierdoor werd zij van het transport vrijgesteld. Of zij er nu nog is, weten wij niet. Wij hopen innig van wel. Wij wachten nu antwoord op onzeren brief van donderdag als wij dit niet onbestelbaar terug krijgen is zij er nog. Zij is inderdaad zoals jij zegt Jo een lieve vrouw en zeer ijverig, behulpzaam, en goed voor elkaar. Zij heeft een beter lot verdiend, doch zij ging flink en rustig en vol zelfvertrouwen weg. Dit is voor haar en misschien voor hen die daar in opgaan een grote steun. Zij zeide tegen mijn vrouw, ik ben banger voor jou dan voor mij. Ik wil mijn kinderen terug zien, al moet ik deze reis naar het onzekere aanvangen. De nood is nu toch hoog, waar blijft de redding? Het doet ons groot genoegen dat je vader en Fie er nog zijn. Wie weet worden zij wel vergeten. (verwijzing naar Emanuel Gosschalk en Fijtje Gosschalk).

(zie hierna een verwijzing naar Klara Gosschalk-Calff, weduwe van Machiel Gosschalk, geboren 10-1-1881, overleden te Westerbork 19-4-1943, op 19 april is ze in Westerbork gecremeerd en is de urn bijgezet op de Ned. Isr. Begraafplaats te Diemen, urn nummer 105; vak U; Rij 3; Rijnummer 8).

Mijn schoonzuster de vrouw van oom Michiel, die ook bij ons in huis was en gelijk met moeder werd weggehaald, is na tien dagen op Westerbork te zijn geweest, plotseling overleden. Ook dit is zeer tragisch, en had zij een beter lot verdiend. Zij zelf is gelukkig en heeft nu rust. De crematie had plaats te daags. Dit is zoo'n fraaie boel, dat wij officieel niets hebben gehoord, doch wel van een neef van ons, die daar reeds lang is. Hij meldde ons het overlijden. Een mooie boel. Enfin, eens zal het recht zegevieren, wie het dan ook beleven moge! Gelukkig ook voor oom C dat hij nu uit zijn lijden is. Waar zouden wij nog zijn? Als je het adres van Els te weten kunt komen, meldt mij vrijdag eens. Wat de gemengde huwelijken betreft daar weten wij ook niets van. Hoewel de duitsers ook op dit punt niet te vertrouwen zijn. Mijn zwager Levisson en vrouw plus drie kinderen, vier, drie en twee jaar zijn naar Vught vertrokken. Als Corry naar R gaat laat zij dan je vader en Fie hartelijke groeten doen. Ik zal hem ook nog eens schijven. Ik vergat nog te zeggen dat wij je vorige brief ook hebben ontvangen, doch voor alle strubbelingen is mij door het hoofd gegaan hier ook nog op te antwoorden. Ik hoop met deze, mijn schade te hebben ingehaald. Wij vinden het buitengewoon prettig zoo nu en dan wat van jullie te horen en zijn dubbel blij, te vernemen dat het jullie goed gaat. Voor het overige zullen wij het beste hopen en maar denken de wonderen zijn de wereld niet uit, hoewel die volgens de geschiedenis vroeger vaker plaatsvonden dan tegenwoordig. Nu beste familie, houd jullie flink. Met vele hartelijke groeten en tot hopelijk ziens. Tante Sienie en Oom Louis.

Bovenstaande brief is de laatste bekende brief van het echtpaar.  Op 26 mei 1943 komen Lazarus (54 jaar) en Sientje (51 jaar) aan in Westerbork. Op vrijdag 1 juni 1943 vertrekt een trein met 3006 personen vanuit Westerbork met bestemming Sobibor. Van dit transport is Jules Schelvis de enige overlevende geweest.

Alle rechten voorbehouden

Media bestand