Verhaal

In Memoriam

Echtpaar Frenkel-Löwenstein

Simon Frenkel is de zoon van Meijer Frenkel en Frommet Appel. Simon heeft in ieder geval twee broers, van wie Laser in 1942 in een concentratiekamp in Letland overlijdt.

Rosa Löwenstein is de dochter van David Löwenstein en Karoline Plaut. Een broer van Rosa, Hirsch, sterft op tienjarige leeftijd, zus Friederieke wordt in 1942 in Sobibor vermoord, zus Sara overleeft Theresienstadt, waaruit ze aan het einde van de oorlog wordt bevrijd.

Rosa en Simon treden op 9 januari 1908 in het Duitse Holzhausen met elkaar in het huwelijk. Simon werkt in deze periode als boekbinder. Naar alle waarschijnlijkheid dient hij tijdens de Eerste Wereldoorlog in het Duitse leger.

Het echtpaar krijgt drie kinderen: Rosalie (1909), Irene (1910) en David (1911). Het gezin woont in het dorpje Rauischholzhausen, waar Simon en Rosa een winkel openen. Ook handelen zij in textiel en in vlas. Ze zijn relatief vermogend, dit is bijvoorbeeld te zien aan hun nieuw gebouwde huis en de grote tuin. Op zaterdagmiddag komen Joodse vrouwen uit het dorp vaak naar het huis om daar met Rosa koffie te drinken in het prieeltje in de tuin.

Dochter Rosalie, ook wel Resi genoemd, verhuist op een onbekend gebleven tijdstip naar Halberstadt. Daar volgt zij waarschijnlijk een universitaire studie. Ze trouwt en krijgt twee kinderen. Het gezin van Resi vlucht naar Palestina.
Zoon David trouwt met Bettina Simon, ook zij krijgen twee kinderen. David is onafhankelijk vertegenwoordiger voor een bedrijf in Fulsa. Nadat David veelvuldig slachtoffer is geworden van antisemitisme, verhuist David met zijn gezin in 1938 naar het buitenland. Resi en David en hun gezinnen overleven de oorlog.

Dochter Irene, in de familie Jenny genoemd, werkt na haar schoolperiode als assistente in een vrouwenhuis in Bad Nauheim. In 1931 vertrekt zij naar Nederland en zij doet in Amsterdam vergelijkbaar werk.

In 1933 telt het dorp waar Rosa en Simon wonen zo’n zevenhonderd inwoners, van wie minder dan drie procent Joods is. In datzelfde jaar wordt de winkel van Rosa en Simon geboycot, bovendien is er sprake van poging tot afpersing en geweld. Door het verlies van inkomsten moet het echtpaar de winkel van de hand doen. De zaak wordt verkocht aan de niet-Joodse meneer Deuker. Simon gaat vervolgens aan de slag als rondreizend handelaar.

Simon heeft jarenlang voor al zijn kinderen geld gespaard. De kinderen zelf zijn niet op de hoogte van het bestaan van deze drie spaarrekeningen. In 1935 probeert Simon het spaargeld voor Irene op te nemen. Maar ook na diverse pogingen krijgt hij geen toegang tot het geld. De reden die voor de afwijzing wordt gegeven, is dat Irene is geëmigreerd en door nieuwe anti-Joodse wetgeving hierdoor haar recht op het geld zou hebben verloren. Simon verweert zich met het argument dat het spaargeld vrijwel de hele looptijd op zijn eigen naam heeft gestaan en dat hij er daarom recht op heeft. Ondanks al zijn pogingen blijft het spaargeld in bezit van de Duitse bank.

In de Kristallnacht van 9 op 10 november 1938 barst er veel antisemitisch geweld los in Duitsland. Dat gebeurt ook in het dorp Rauischholzhausen, waar Simon en Rosa wonen. Omdat de meeste Joodse mannen uit het dorp op die dag al zijn gearresteerd, en de overgebleven Joodse inwoners van het dorp niet meer goed beschermd kunnen worden, gaan de daders onbelemmerd verder met hun geweldplegingen.

De nog aanwezige Joden schuilen bij het echtpaar Frenkel-Löwenstein. Hun huis raakt niet beschadigd, omdat meneer Deuker, die het huis kort voor de Kristallnacht heeft gekocht, de dorpsbewoners heeft gewaarschuwd dat iedereen die zijn net aangekochte woning vernielt, hier financieel voor zal moeten opdraaien.

Rosa en Simon moesten hun woning verkopen, omdat ze door gebrek aan voldoende inkomsten niet meer aan hun financiële verplichtingen konden voldoen. Het huis wordt door de Joodse dorpsbewoners korte tijd als veilige haven gebruikt.

In de avond van 10 november 1938 wordt Simon samen met enkele andere mannen gearresteerd. Vrij snel daarna wordt hij overgebracht naar concentratiekamp Buchenwald. Met het schrijven van brieven probeert Rosa haar man vrij te krijgen. In eerste instantie krijgt zij bericht dat vrijlating mogelijk is, op voorwaarde dat de al in gang gezette emigratieplannen naar Palestina, door de Duitse instanties officieel zijn goedgekeurd.

Het echtpaar is dan al zeker een jaar bezig met de voorbereiding van de emigratie. Het naziregime eist onder andere een bewijs van de nog te betalen boottocht naar Palestina.

Later, vermoedelijk in december 1938, wordt Simon vrijgelaten, op voorwaarde dat het echtpaar vóór een bepaalde datum het land heeft verlaten. Omdat dan de juiste papieren om naar Palestina te emigreren nog niet in hun bezit zijn, wijken Rosa en Simon in januari 1939 uit naar Nederland. Daar gaan ze inwonen bij hun dochter Irene en schoonzoon Salomon in Apeldoorn. In het bevolkingsregister wordt het echtpaar genoemd als Joodse vluchteling, bij Simon staat bovendien dat hij koopman is in manufacturen.

Op 4 november 1940 verhuizen zij allen in de Zutphensestraat van nummer 19 naar nummer 181. Dit huis is onderdeel van de Sarah-hoeve, een serie woningen voor medewerkers van het Apeldoornsche Bosch. Ook de directeur, de godsdienstleraar en de electricien wonen in deze huizen.

Simon wordt in de zomer van 1942 in werkkamp ‘t Schut in Ede vastgezet en moet daar in een werkverschaffingsproject ontginningswerk verrichten. Begin oktober 1942 wordt hij overgeplaatst naar Kamp Westerbork. Een onbekende Joodse man schrijft later vanuit dit kamp: “Ik werd zaterdagmorgen 3 Oct. met alle kampbewoners in Ede door de groene politie weggehaald en naar Arnhem vervoerd. We kwamen daar ongeveer 12 uur aan en hebben daar tot de volgende dag 10 uur op een bewaarplaats gelogeerd, ’s nachts op de stenen vloer in de buitenlucht. ’s Zondagsmorgens zijn we doorgebracht naar het kamp Westerbork”.

Rosa, dochter Irene en haar gezin, worden in de nacht van twee op drie oktober 1942 uit hun huis weggevoerd en in Kamp Westerbork geregistreerd. Hier wordt Rosa weer herenigd met haar man Simon. Roosje Cohen, de zus van Salomon wordt gelijktijdig weggevoerd naar het doorgangskamp. Ook logé Rosalie Heimans wordt opgepakt. Een notitie in de meldingsrapporten van de politie maakt duidelijk dat een van de Apeldoornse agenten zijn intrek neemt in de woning van Rosa en Simon, die hij in februari 1943 weer verlaat.

Simon en Rosa worden op vrijdag 30 oktober 1942 uit het doorgangskamp naar Auschwitz gedeporteerd. Het gezin van hun dochter Irene blijft in het kamp achter. Op zondag 1 november 1942 komt het echtpaar aan op het treinstation van Auschwitz. In het boek ‘In Memoriam’ van Guus Luijters staat opgetekend dat het SS-peloton van dienst, dat belast is met het ‘uitladen’ van de gedeporteerden, uit de 4e Compagnie komt. Het echtpaar wordt naar de gaskamer gestuurd en daar vermoord.

Het boek 'Niemand Mehr Da' en officieel vertaald uitgebracht onder de titel: 'There's Nobody Left' door Anna Junge, de site Joodse Werkkampen, gemeente Coevorden, Streekarchief Eemland en Delpher (gedigitaliseerde Nederlandse historische kranten). Digitaal Joods Monument, CODA Archief Apeldoorn, Erica adresboek van Apeldoorn, Yad Vashem, het Gelders Archief, afdeling ‘Naam & Gezicht’ van het herinneringscentrum Kamp Westerbork en het boek ‘In Memoriam’ door Guus Luijters.

10 juli 2022