Verhaal

Op de foto in oorlogstijd. Irene Hellmann-Redlich

Irene Hellmann-Redlich, 1943. Foto Annemie Wolff. © Monica Kaltenschnee.

Alle rechten voorbehouden

In het boek Op de foto in oorlogstijd. Studio Wolff, 1943 van Tamara Becker en An Huitzing (Lecturis, 2017) zijn foto's en een portret van Irene Hellmann-Redlich opgenomen en het verhaal van haar en haar familie verteld.

Op de foto in oorlogstijd gaat over een deel van het oeuvre van Annemie Wolff (1916-1994): de teruggevonden honderd fotorolletjes uit 1943 met portretten van 440 mensen.

Over Irene Hellmann-Redlich (p.37,39, 41):

Woensdag 10 februari 1943 was weer een koude, sombere dag. Op het moment dat het even droog was, liep de Oostenrijkse Irene Hellmann-Redlich de trappen af van de Wolkenkrabber. De lift deed het door gebrek aan elektriciteit maar zelden meer. Ze groette de portier vriendelijk voor ze de hoek om sloeg. Ze liet de flat links liggen en liep over de Noorder Amstellaan naar Annemie Wolff. Irene Hellmann woonde sinds eind 1942 bij Annemies klant van vier dagen eerder, Bé Schlesinger.[i] Irene en Bé kenden elkaar waarschijnlijk uit Wenen via de Wiener Werkstätte, de Weense variant van de kunstnijverheidsbeweging. Stefan Schlesinger werkte daar als graficus; voor Paul en Irene Hellmann was het een van de vele culturele projecten die ze financieel en met raad en daad steunden. Paul Hellmann was ook een van de geldschieters van de bekende Salzburger Festspiele. Irene Hellmann en Annemie hadden ook een gemeenschappelijke vriend, namelijk Werner Siemens, professor in Leiden en een jeugdvriend van Helmuth Wolff uit Berlijn. Annemie had zijn dochters bruiloft in december 1942 gefotografeerd. 

Irene kwam bij Annemie voor twee soorten foto’s. Zij wilde een foto om te sturen naar haar dochter Ilse in Londen, met wie ze met enige moeite nog contact onderhield. En ze wilde een pasfoto. Daarvoor moest ze haar bril opzetten. Ze ging er nooit mee op de foto, zo vreselijk vond ze het om met die dikke glazen gezien te worden. Maar nu had ze pasfoto’s nodig voor valse papieren waarmee ze naar een onderduikadres gebracht kon worden. Ze zag er tegenop om onder te duiken, maar haar kinderen hadden erop aangedrongen. Haar zoon Bernhard voor wie ze naar Nederland gekomen was, was al ‘gedoken’, evenals zijn vrouw Clarissa en hun zoontje Paul. Irene had geen inkomsten meer. Had Bé de huur al vooruitbetaald?[ii] Na het vertrek van Bé in mei 1943, zou Irene haar kosten delen met de Joodse violiste Elisabeth Waterman-van der Zijl. Toen Elisabeth in oktober naar Westerbork gestuurd werd, was Irene weer alleen.[iii]

Vijf weken nadat Irene voor Annemies camera zat, zou haar zoon Bernhard na verraad op zijn onderduikadres opgepakt worden. Hij kwam als strafgeval in Westerbork terecht. In de korte tijd dat hij daar was, richtte hij een verzoek aan de Joodse Raad: zijn moeder was gedoopt en hij zou daarom als half-Jood beschouwd moeten worden. Een advocaat van de Joodse Raad nam contact op met Irene in Amsterdam, die dit feit bevestigde. Op dat moment was Bernhard echter al onderweg naar Sobibor. Dat hij begin april 1943 vermoord werd, hoorden zijn vrouw en zoontje pas na de oorlog; Irene heeft alleen geweten dat hij doorgestuurd was.

Irene vertrok begin 1944 naar een onderduikadres. Haar familie heeft achteraf gehoord dat zij nog eenmaal terugging om iets uit het appartement in de Wolkenkrabber te halen en dat zij daarbij door de portier is verraden.[iv] Op 22 februari 1944 kwam ze op haar beurt in de strafbarak van Westerbork terecht. Misschien zijn Bé en Stefan Schlesinger nog even bij haar gaan kijken. Mensen in de strafbarak mochten geen bezoek krijgen, maar de ordedienst van Westerbork deed wel eens een oogje toe. Op 3 maart 1944 werd Irene, 61 jaar oud, naar Auschwitz gestuurd, waar ze na aankomst vergast werd. Haar dochter Ilse en andere zoon Ernst overleefden de oorlog in Engeland; haar kleinzoon Paul en schoondochter overleefden in Nederland door onder te duiken. Kleinzoon Paul Hellmann jr. getuigde in 2011 in het proces tegen Demjanjuk, ‘de beul van Sobibor’. Ook publiceerde hij over de geschiedenis van zijn familie aan de hand van teruggevonden brieven, dagboeken en foto’s.

  

[i] Volgens SAA, Woningkaarten 1924-1989, woonde Irene hier vanaf januari 1943, maar haar kleinzoon heeft gevonden dat ze al op 29 oktober 1942 brieven schreef van dit adres. Paul Hellmann, Irene mijn grootmoeder, de neergang van een Weens-joodse familie (2015) 155. Voor dit boek kon Paul Hellmann Annemies foto van Irene grootmoeder gebruiken.

[ii] Irene kan niet genoeg geld voor de huur van dit appartement gehad hebben. Van Otto Frank is bekend dat hij de huur een jaar vooruit had betaald, in de verwachting terug te komen: misschien had Bé dat ook gedaan. Cornelis Schepel, familie van Bé Kerdijk, vertelt dat na 1945 zijn ooms lootten om de schrijfmachine van Stefan Schlesinger: de flat was blikjbaar niet leeggehaald.

[iii] Elisabeth Waterman-van der Zijl heeft de oorlog wel overleefd.

[iv] Hellmann, Irene, 163.

Alle rechten voorbehouden