Verhaal

Op de foto in oorlogstijd. Rudi Nowalski

Rudy Nowalski en Gerda Rosenbaum, 1943. Foto Annemie Wolff. © Monica Kaltenschnee.

Alle rechten voorbehouden

In het boek Op de foto in oorlogstijd. Studio Wolff, 1943 van Tamara Becker en An Huitzing (Lecturis, 2017) is een foto en verhaal opgenomen over Rudolf (Rudi) Nowalski.

Op de foto in oorlogstijd gaat over een deel van het oeuvre van Annemie Wolff (1916-1994): de teruggevonden honderd fotorolletjes uit 1943 met portretten van 440 mensen.

Over Rudolf (Rudi) Nowalski (p.257-259):

Zaterdag 19 juni 1943 fotografeerde Annemie Rudi Nowalski en Gerda Nowalski-Rosenbaum, die dicht tegen elkaar aanzaten; drie maanden eerder waren ze getrouwd. Ze betaalden negen gulden. Een week later zou Gerda alleen terugkomen voor een pasfoto voor een vals persoonsbewijs. Haar gezicht stond strak. Rudi was toen al opgepakt.

Rudi Nowalski was tien jaar eerder vertrokken uit zijn geboorteplaats, het Duitse Wanne, niet ver van de Nederlandse grens. In 1938 was hij een half jaar in Londen, maar hij was teruggekomen naar Amsterdam, misschien omdat hij geen verblijfsvergunning kreeg. Rudi had gewerkt voor een Nederlands tabaksbedrijf en als firmant in lederwaren. De Nowalski’s woonden in de Trompenburgstraat. Volgens Rudi’s onderbuurvrouw Vera Boekdrukker, had Rudi een ‘rusthuis’ aan huis om zo een Sperre te bemachtigen. Hij had bij het bevolkingsregister opgegeven dat hij medewerker van de Joodse Raad was. Vera noemde Rudi een vriendelijke man die zeer behulpzaam was toen haar man opgepakt was en zij er alleen voor stond met twee kleine kinderen. Zij schreef in haar dagboek dat Rudi erg bang was om opgepakt te worden.[i]

Gerda hoopte Rudi te kunnen beschermen met haar Sperre. Ze was twintig jaar jonger dan hij en in 1939 uit Duitsland gekomen. Gerda had een baan gekregen bij de Expositur via een familielid, Hans Heilbut, die daar personeelschef was. De Expositur was het bureau dat het contact verzorgde tussen de Joodse Raad en de Zentralstelle für jüdische Auswanderung. De medewerkers Expositur zaten dichtbij de besluitvorming over wie vrijstellingen kregen en hadden zelf vrij goede papieren. Gerda had, via een tussenpersoon, Rudi aangeboden om met hem te trouwen. Rudi accepteerde na enige aarzeling. Vera Boekdrukker was getuige bij het burgerlijk huwelijk in maart 1943, met een lunch op de Nieuwe Prinsengracht.[ii] Er werd ook een choepa gevierd. Gerda’s ouders en broer vonden het maar niets, dit schijnhuwelijk.[iii] Ook Vera was niet tevreden: als vrijgezel kwam Rudi wekelijks een glas met haar drinken, nu werd zij op de thee uitgenodigd bij Rudi en Gerda.

Gerda was opgegroeid in Mecklenburg. Haar vader Otto was arts, maar vanaf 1938 was het voor Joden vrijwel onmogelijk geworden om in hun levensonderhoud te voorzien. Gerda’s broers Heinz en Herbert die in een leerlooierij werkten omdat ze niet meer naar school mochten, werden ontslagen. Otto’s medische bevoegdheden werden ingetrokken. Herbert emigreerde naar de Verenigde Staten en veranderde zijn naam in Herbert Rose. Heinz kon naar Nederland gaan, dankzij een oude patiënte van Gerda’s vader die les had gegeven aan prinses Juliana. Zij schreef de prinses om hulp. Zo kreeg Heinz een baan in Oisterwijk bij de Koninklijke Lederfabrieken.[iv] Gerda’s ouders waren bezig met visa voor de Verenigde Staten; Otto nam zelfs les in Berlijn om medisch Engels te leren. In afwachting van de papieren, gingen ze in 1939 naar Oisterwijk op aandringen van Heinz.[v] Tegelijkertijd vertrok Gerda naar Amsterdam waar ze eerst als dienstmeisje werkte.

Toen Heinz in 1942 hoorde dat jonge Duitse Joden werden opgepakt, besloot hij Nederland te ontvluchten. Zijn ouders drongen daar ook op aan, maar wilden zelf niet vluchten. Vrienden van Heinz in Oisterwijk die in het verzet zaten, zorgden dat hij valse papieren kreeg en op het station van Roosendaal in contact kwam met Lisa Suijkerbuijk. Zij was onderdeel van Dutch-Paris, een netwerk dat Joden – en ook neergeschoten vliegeniers - hielp naar Zwitserland of Spanje te vluchten. Heinz kwam op een Franse boerderij terecht, ver van de bewoonde wereld. Zijn ouders gingen naar Gerda in Amsterdam.

Een dag nadat Rudi en Gerda bij Annemie foto’s lieten maken, werd Rudi opgepakt bij de razzia van 20 juni. Samen met Gerda’s ouders en zijn eigen ouders, die sinds een paar jaar bij hem woonden, werd hij naar Westerbork gestuurd. De bescherming van Gerda’s papieren was blijkbaar uitgewerkt: de Nazi’s liquideerden langzamerhand de Joodse organisatie die zijn werk gedaan had. Ze werden alle vijf korte tijd later in Sobibor vermoord. Gerda wist bij de razzia te ontsnappen. Nadat ze bij Annemie een pasfoto liet maken, vluchtte Gerda naar Oisterwijk waar vrienden van Heinz haar in contact brachten met mensen van Dutch-Paris die haar de grens over hielp. Ze gaven haar het adres van Heinz in Frankrijk. Ze vertelde hem het nieuws dat hun ouders opgepakt waren.

In november 1943 verhuisden Gerda en Heinz van het platteland naar Parijs, waar ze gemakkelijker werk dachten te vinden, maar waar eten schaars en duur bleek. Zonder legale papieren voor Parijs hadden ze geen recht op voedselbonnen. Bovendien liepen ze kans opgepakt te worden. Een keer werd Heinz gearresteerd, maar door een Franse politieagent weer stiekem vrijgelaten. Ze hadden een kamer met een tweepersoonsbed en een badkamer die ook dienstdeed als keuken; ze leefden in grote armoede en angst. Hun situatie werd lastiger omdat Gerda zwanger bleek. Het huwelijk met Rudi was niet alleen schijn geweest: hun zoon René werd in maart 1944 geboren.

In augustus 1944 werd Parijs bevrijd. Gerda en Heinz probeerden contact te leggen met de Amerikanen. Hun Engels was beter dan hun Frans en ze wilden via de militairen hun broer Herbert in Boston laten weten dat ze nog in leven waren. Ook hoopten ze dat Herbert inlichtingen kon krijgen over het lot van hun ouders.[vi] Heinz werd aangenomen als chauffeur voor het Amerikaanse leger, in welke hoedanigheid hij in Parijs per ongeluk bijna een van zijn vroegere Nederlandse helpsters van de sokken reed. Heinz en Gerda kregen het na de bevrijding iets beter en probeerden werkvisa en papieren te bemachtigen. In 1946 kregen ze informatie over de dood van Rudi, hun ouders en Rudi’s ouders. Daarna besloten ze naar de VS te emigreren. Gerda en haar zoontje René vielen binnen de Amerikaanse quota voor Duitse immigranten en konden in 1947 vertrekken. Heinz’ geboorteplaats lag door grenswijzigingen inmiddels op Pools grondgebied, waardoor hij pas twee jaar later een visum kreeg.[vii] In New York stonden Gerda en Herbert hem op de pier op te wachten. Gerda veranderde Nowalski in Nowell en gebruikte Rosenbaum als haar tweede voornaam.[viii] Haar zoon René kende zijn vader slechts van een vervaagde kleine foto tot hij op zijn zeventigste de foto’s ontving die Annemie van zijn ouders maakte.

 

 

[i] Ongepubliceerd dagboek van Vera Boekdrukker-Veder, 1943-1945, in bezit van haar dochter.

[ii] Ze hadden een verklaring van goed gedrag nodig en vier mensen moesten getuigen dat ze Rudi kenden en vragen over hem beantwoorden, blijkbaar omdat hij geen geboorteakte kon opvragen.

[iii] Edward H. Rose, ‘A short review of my life. Annotated by An Huitzing and Ad van den Oord’, Website Ad van den Oord, geschreven door Heinz Rosenbaum rond 1985-1989. Met hulp van historicus Ad van den Oord in Oisterwijk en de familie Rosenbaum in de Verenigde Staten in de personen van Jane Berger en Herberts zoon Steve Rose is deze familiegeschiedenis gereconstrueerd.

[iv] Dit is het familieverhaal, waarvoor na het schrijven van dit boek alsnog het bewijs is gevonden. De patiënte was Toni Wunderlich, een hoogbejaarde dame die lerares aan een meisjesschool geweest was. Zij had les gegeven aan Prins Hendrik die uit Mecklenburg kwam. Er is een bedankbrief van Heinz Rosenbaum van 27-11-1938 aan Prinses Juliana gevonden, waarin hij bedankt dat hij dankzij de relatie met Toni Wunderlich nu in Nederland kan verblijven. Er is geen correspondentie van de Prinses over dit onderwerp gevonden; Koninklijk Archief, A52a-II-316/4508. Ook is er een brief van de gemeentepolitie Oisterwijk van 22-04-1939, die een aanwijzing geeft dat Heinz’ verblijf van hogerhand mogelijk is gemaakt; NA, Archief Rijksvreemdelingendienst, inventarisnummer 1039. De leerfabriek in Mecklenburg waar Heinz werkte was van dezelfde Joodse eigenaar als de Koninklijke Leerfabriek.

[v] Rose, ‘A short review’: Ze hadden al hun bezit ingepakt en opgeslagen in de haven van Bremen om te laten verschepen als ze naar de VS door konden. De opslag werd door brand verwoest; Otto en Sarah konden net rondkomen van het geld van de verzekering.

[vi] Ibidem.

[vii] De Verenigde Staten hanteerde immigratiequota per land en dat voor Polen was klein.

[viii] Gerda R. Nowell overleed in 1982, Herbert Rose in 1999 en Edward H. Rose in 2002.

Alle rechten voorbehouden