Verhaal

Toespraak Sippora Stibbe bij de onthulling van Stolpersteine voor het gezin Kropveld-Van Gelder, 12 oktober 2018

Toespraak door Sippora Stibbe bij de onthulling van Stolpersteine voor het gezin Kropveld-Van Gelder voor de Krabbestraat 3-5 op 12 oktober 2018

Veel kan ik niet over ze vertellen. Ze woonden in de Waterstraat (nu Krabbestraat geheten): vader, moeder en 4 dochters. Ze bewoonden een heel klein huis, want het waren arme mensen.De vader Samuel, liep met galanterieën, dat zal niet veel meer zijn geweest dan een koffer voor op de bagagedrager van een fiets, met daarin de zogenaamde galanterieën, zoals daar waren: kammen, spiegeltjes, scheerzeep en scheerkwasten en nog meer benodigdheden voor een huishouding.

Mijn nichtje Joela en ook mijn twee oudste zusters hebben met een koffer 'gevent', maar dan gevuld met klein linnengoed. Alles werd aangepakt om het huishouden draaiende te houden.

Mijn twee oudste zusters waren bevriend met de drie oudste meisjes, ze kenden hen van het naai-atelier Tepe, waar arme Zwolse meisjes vaak hun werkzame bestaan begonnen. Ze spraken over stukgoed, dat weet ik nog, en legden aan mij uit dat hoe meer kraagjes je op een dag kon 'verwerken' des te meer je verdiende.

Mijn zusters gingen na het naai-atelier naar de koekjesfabriek Helder – meen ik me de naam te herinneren – in de Hoogstraat voor inpakwerk. Dat leek me wel wat voor later, lekkere koekjes inpakken, en wat je brak mocht je opeten, althans dat maakten ze mij wijs.

Het echtpaar Kropveld verschilde van elkaar als dag en nacht. Mevrouw Kropveld, had een wat lang gezicht met sombere uitdrukking, en verwaaide slordige haren. Armoedig gekleed met altijd aan haar rokken hangend, de jongste verwende dochter, Coba, die iedere dag naar en van school werd gebracht. Ze was van mijn leeftijd, in 1942, 11 jaar oud en zat in de vijfde klas van de joodse lagere school. Ik ging alleen naar school, was even oud als Coba en ik zat ook in de vijfde klas van school III.

Samuel, de vader van het gezin zag er altijd piekfijn uit, glimmend gepoetste schoenen, een lefzakdoekje in het zakje van zijn colbertje, trots rondstappend, zo herinner ik me hem.

De meisjes waren heel knap, vooral Esther die in 1921 was geboren, was 21 jaar en werkte als naaister in een rubberconfectiefabriek. Zij was de knapste en liet zich Hetty noemen, maar ach, mijn zuster Saartje liet zich in die tijd Annie noemen.

Na Esther kwam Sophia van 18 jaar, ze was van 1923, en werkte als naaister in een lederwarenfabriek en Carolina was dienstmeisje, ze was 16 jaar. Ze werkten alle drie, net als mijn oudste twee zusters, en leefden hun levens waar ik me  nog niet druk om behoefde te maken. 

Moeder Judith en haar 4 dochters werden vermoord op 26 oktober 1942 in Auschwitz. Vader Samuel heeft het nog gered tot 4 maart 1943.

Ikzelf heb ze niet goed gekend, en kan daarom niet meer over ze vertellen dan vorenstaande. Maar ik heb de familie opgegeven omdat ik ze graag wil gedenken met een Stolperstein.