Verhaal

Carla Kaplan - Gobitz over haar familie.

Door: Frits Slicht

Carla Kaplan-Gobitz is geboren in de Danie Theronstraat op 2 november 1930. Kort voor de oorlog is zij met haar familie, vanuit de Christiaan de Wetstraat, naar de Vegastraat verhuisd. Aan het begin van de oorlog heeft het gezin nog kort in de Danie Theronstraat gewoond. Carla overleed op 1 september 2016, 85 jaar oud.
Ik heb haar mogen interviewen voor het geheugen van oost, Nadien hebben we elkaar veel gezien en ook veel besproken. De zoektocht naar de geschiedenis van haar familie heb ik nu verder uitgewerkt. Al het materiaal dat ik voor haar heb gevonden, bij het Stadsarchief bijvoorbeeld, is blijven liggen. De confrontatie was toch te groot. In mei 2017 heb ik voor het eerst uit dit materiaal kunnen en mogen vertellen. Een eerste verhaal heb ik al geplaatst. De titel: Het gezin van Salomon Pront en Judith Pront – Wagenaar. Hieronder haar verhaal zoals dit ook op de eerder genoemde website staat. Maar op verzoek van haar zoon plaats ik het nu op deze plek. Dit omdat de hyperlinks niet meer werken.

Mijn eerste herinneringen!
Ik ben geboren in de Danie Theronstraat Wij woonden op nummer 9 op drie hoog. Mijn eerste herinnering is dat ik (ik moet een jaar of drie zijn geweest) door mijn vader op het dak werd gehesen. Er stond namelijk iets bijzonders te gebeuren; er zou een vliegtuig overkomen. Dat vliegtuig moet De Uiver zijn geweest. (Mogelijk is het een speciale rondvlucht geweest boven Amsterdam na de succesvolle Londen-Melbourne luchtrace. Aanvulling F.Slicht.)

Kaart (DOW – L6) van een deel van de Transvaalbuurt met centraal de Danie Theronstraat, geeft mooi het afgesloten karakter van deze straat aan.


We woonden in een straat met heel aardige buren. Ik weet nog dat ik regelmatig bij de buren heb gegeten. Ik at daar overigens beter dan thuis. Niet dat ik thuis niet of slecht te eten kreeg. Ik was toen gewoon een slechte eter, iets wat ik trouwens nog steeds ben. De buren waar ik veel heb gegeten, heetten Loendersloot. Zij hebben ons in de oorlog ook erg goed geholpen.
In de straat en in de buurt woonden overigens ook nogal wat familieleden. Zo woonde er in de Ben Viljoenstraat, op de hoek met de Danie Theronstraat, mijn oom Elias Wagenaar (een broer van mijn moeder). Op nummer 1 woonde mijn oom Salomon Pront, die was getrouwd met een zuster van mijn moeder; Sophia Wagenaar.
Toen ik drie en een half jaar oud was werd mijn zusje Hennie geboren (Hendrika, geboren op 20 maart 1934). Kort daarna zijn we verhuisd naar de Christiaan de Wetstraat. Met de geboorte van mijn zusje bestond ons gezin uit 5 kinderen; vier dochters en een zoon. Judith was de oudste, daarna kwamen Henriëtte en José Maurice. In de Christiaan de Wetstraat werd mijn zusje Shelly (Rachel) geboren en mijn jongste broertje werd in de Vegastraat geboren.

President Brandstraat 12, Willem de Zwijgerschool in 1933. bron: Beeldbank SAA.

Naar de kleuterschool in de President Brandstraat.
Toen ik vier jaar oud was, ging ik naar de kleuterschool in de President Brandstraat. Ik geloof dat het de Willem de Zwijgerschool was. De school zat tegenover de speeltuin en had een heel groot hek. Het was een openbare school. Er was in die tijd ook een joodse les, maar dat was na de gewone schooltijd.
Ook al waren we dan Joods, voor mijn ouders was het heel duidelijk: “Onverdeeld naar de openbare school”. Mijn ouders, vooral mijn vader, waren erg socialistisch. Maar ondanks dat socialisme gingen we toch elke woensdagmiddag en zondag naar de joodse les.
Van de kleuterschool kan ik mij alleen maar herinneren dat ik muizentrapjes en vlechtmatjes maakte. Een muizentrapje, ook wel kaboutertrapje genoemd, is een manier om twee dunne stroken papier in elkaar te vouwen.
Ik weet trouwens ook nog dat ik juffrouw Moes had. Ze had van die leuke blonde krullen, ik noemde haar ‘juffrouw Appelmoes’. Ze had van dat ‘moeserige’ haar.
Op de joodse school kreeg ik, dat lijkt haast wel logisch, joodse les. Overigens had je bij ons in de Transvaalbuurt ook een echte joodse lagere school.
De joodse lagere school zat in de Kraaipanstraat op nummer 60. Het was de Talmoed Thoraschool. Ik heb nog heel kort (oktober 1940-april 1941) naast deze school, op de Louis Bothaschool, gezeten.

Twee kleine afbeeldingen van en over de Talmoed Thoraschool.

1-Advertentie voor de Talmoed Thoraschool. Bron: Het joodsche weekblad: uitgave van den Joodschen Raad voor Amsterdam van 17 april 1942.

2-advertentie van de Joodse Vereniging Nachaliël


Op 30 april, 1 en 3 mei 1942 werden hier de Jodensterren verkocht. Voor Amsterdam waren er 569.355 sterren beschikbaar, die gebruikt werden voor de identificatie van joodse bewoners door de bezetter én die ook nog betaald moesten worden. De Jodensterren werden in Enschede gemaakt, in een Joods bedrijf onder Duits beheer. (Overigens was er nog een Talmoed Thoraschool en wel in de Tweede Boerhavestraat, nummer 7. Aanvulling: F.Slicht, bron: Joods Amsterdam en Joods Historisch Museum.)

Mijn ouders.

Ouders van Carla Kaplan-Gobitz. Mozes Gobitz en zijn vrouw Dina Wagenaar in 1942.

Bron: familiearchief Kaplan.


Mijn ouders waren Mozes Gobitz en Dina Wagenaar. Mijn vader werd trouwens meestal Maurice genoemd. Mijn vader is van 26 oktober 1899, mijn moeder van 8 december 1899. Zij zijn getrouwd in Zaandam op 20 juli 1921. Mijn moeder kwam uit een gezin met zeven kinderen. Veel van haar broers en zusters woonden, net als wij, in de Transvaalbuurt.
Mijn vader was van beroep sigarenmaker. Hij had dit gecombineerd met een sigarenwinkel op de Haarlemmerdijk. De winkel had een naam die ik niet makkelijk zal vergeten, die naam was Carla. De werkplaats waar hij de sigaren rolde, zat onder de winkel. Op een gegeven moment kreeg hij controle in verband met het banderollen. Om de een of andere reden mocht de werkplaats, waar hij de sigaren maakte en banderoleerde, niet meer onder de winkel zitten. Er moest een minimale afstand van een kilometer zitten tussen de werkplaats en de winkel.

Winkels op de Haarlemmerdijk. Op deze plek heeft mogelijk de sigarenwinkel van mijn vader gezeten. Op deze plek heeft mogelijk de sigarenwinkel van mijn vader gezeten. de foto is gemaakt op 14 februari 1927. Bron: Beeldbank SAA.

(Aanvulling Frits: Sinds de invoering van de belasting op tabaksfabrikaten (1922) mocht er in de winkels geen losse tabak meer verkocht worden. Alle verpakkingen werden voorzien van een banderol met de consumentenprijs, fabrikant en gewicht. Deze banderollen geven dikwijls een aanwijzing hoe oud een verpakking is. Cellofaan wordt veel gebruikt als buitenverpakking. Behalve de eigenschap dat cellofaan vrij ondoordringbaar is geeft het ook een fraai aanzien.)

Mijn vader heeft zijn bedrijfje moeten sluiten. Hij werd daardoor werkloos. Hij heeft nog wel een tijdje de boekhouding gedaan bij verschillende mensen. Kennelijk had hij dat geleerd zodat hij ander mensen kon helpen. In ieder geval weet ik nog dat hij heel mooi kon schrijven. Hij kreeg dan in natura betaald (kleding voor ons of iets extra's voor de Joodse feestdagen).
Op een gegeven moment wilde hij toch iets socialers gaan doen. Mogelijk had dit te maken met zijn socialistische opvattingen. Hij is toen, dat moet ergens in 1933 of 1934 zijn geweest, de opleiding voor sport en spel gaan doen. Overigens heeft hij ook nog geprobeerd om uit venten te gaan met appels en sinaasappels, met een karretje. In de periode dat hij werkloos was, kreeg hij een uitkering van tussen de 16 en 19 gulden per week. Hij kreeg ook een plaatje voor op zijn fiets.

Het socialisme!
Mijn vader was een echte socialist, hij was lid van de SDAP (Sociaal Democratische Arbeiders partij) en we huurden een woning van de Algemene Woningbouw Vereniging. Mijn twee oudste zussen, Judith en Henriëtte, waren lid van de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC).
Toen we in de Christiaan de Wetstraat woonden, keken we vanaf de achterkant op de schoolpleinen. We woonden mooi in een hoek. Vanaf de veranda keken we altijd naar de mensen van de AJC. De AJC danste op het schoolplein rond de meiboom. Zij gebruikten het schoolplein, of was het een tuin, om de volksdansen te oefenen. Ik moet toen een jaar of drie en een half of vier zijn geweest, ik vond het een schitterend gezicht.
Mijn ouders vonden ook dat wij als kinderen naar een openbare school moesten. Mijn vader zei altijd: “onverdeeld naar de openbare school”. Dat was niet zo gewoon als het lijkt want mijn moeder was afkomstig uit een orthodox Joodse familie. De kinderen van haar zuster, tante Fie, gingen bijvoorbeeld naar de Talmoed Thora school in de Kraaipanstraat.
Mijn moeder vond het socialisme wel een goede ideologie, een goed systeem.
Als er verkiezingen waren, hadden we ook altijd posters van Monne De Miranda voor de deur staan.

Salomon (Monne) Rodrigues de Miranda speelde een belangrijke rol in de vakbeweging en het socialisme. Hij is vele jaren wethouder van Amsterdam geweest. Hij werd op 3 november 1942 in het concentratiekamp Amersfoort vermoord (Bron: JHM, aanvulling F.Slicht.)

Oproep om lid te worden van de NASB. In de jaren twintig begonnen de sportende arbeiders zich echter zelfstandig te organiseren. Hier was ook reden voor, vond de socialistische krant Voorwaarts in 1929: ‘De wijze waarop en de omstandigheden, waaronder in onzen tijd de arbeid verricht wordt, ontneemt den arbeiders vreugde, blijheid en opgewektheid.’ Volgens de krant was hier een oplossing voor: ‘Een van de eerste en voornaamste middelen hiertoe is de sport.’ En daartoe hoorde een socialistische sportorganisatie om te voorkomen dat de arbeider lid zou worden van een algemene of liberale sportbond.

Bron: www.sportgeschiedenis.nl

Toen mijn vader werkloos werd en zich ging omscholen tot sportinstructeur, werd hij ook lid van de Nederlandse Arbeiders Sportbond. (de NASB werd opgericht in 1926 omdat kringen binnen de arbeidersbeweging van mening waren dat je buiten de eigen kring de verkeerde waarden en normen zou meekrijgen, op het hoogtepunt had men ongeveer 25.000 leden. Bron: sport4all.nl Aanvulling: F.Slicht.) Mijn vader gaf ook sport en spel bij de NASB. Dat was in de gymnastiekzaal van de Zonnewegschool.

Sport en spel.
Hij heeft op verschillende manieren geprobeerd zijn eigen geld te verdienen (zie ook: Mijn Ouders).
Op een gegeven moment is hij, zoals ik al vertelde, een soort van opleiding gaan doen. Hij deed dit vanuit de speeltuinvereniging. Hij deed de opleiding voor ‘sport en spel’ waarna hij zich sportinstructeur mocht noemen. Het was, voor zover mij bekend, geen betaalde baan. Hij behield zijn uitkering van zo tussen de 16 en 19 gulden. Toen mijn oudere zusjes gingen werken, werd zijn uitkering trouwens verlaagd. Judith werkte als coupeuse en Henriëtte werkte als modiste op een atelier.

Speeltuin in de President Brandstraat. Speelplaats van speeltuinvereniging Het Oosten. Van links naar rechts: President Brandstraat 28-24, Reitzstraat 3-7, hoekpand President Brandstraat 22-20, hoekpand President Brandstraat 15, Reitzstraat, 17-19. Bron: Beeldbank SAA.


Als sportinstructeur leidde hij de sport en spel activiteiten in de Transvaalbuurt. Honkbal en kastiebal (een variatie op honkbal) werden door hem georganiseerd en geleid. Vooral het kastiebal vond ik erg leuk om te zien Ik had graag willen meedoen, maar ik was nog veel te klein.
Na schooltijd werden de kinderen zo opgevangen om samen aan sport te doen. Je moest overigens wel lid worden om aan de activiteiten mee te kunnen doen. Wij, omdat we kinderen van mijn vader waren, waren automatisch lid. Mijn vader zat ook in het bestuur van de vereniging.

Deze foto, die ik heb gekregen van mevrouw Elisabeth de Boer-Suesan, is een groepsfoto van bijna allemaal joodse kinderen uit de omgeving van de speeltuin.

We hebben samen gekeken naar de foto en hier een daar wat kinderen kunnen traceren. Eén van die kinderen is Henny of Hendrik Kool. Zij woonde net als Elisabeth in de President Brandstraat. Hendrika woonde met haar familie op nummer 58 twee hoog. Andere kinderen die mevrouw De Boer-Suesan herkende zijn;

Beppie Roodveldt: President Brandstraat 72 drie hoog,

Japie, Jacob, Content: President Brandstraat 68 een hoog,

Japie, Jacob, van de Kar: President Brandstraat 74 twee hoog,

Juda ....... : Joubertstraat, hoek Reitzstraat.


Ik ging wel veel naar de speeltuin, Ten eerste omdat mijn vader daar was, maar ook omdat ik er kon schommelen en klauteren op het klimrek. Ik speelde daar vooral alleen, ik was niet echt een gezelschapskind. Ik kan, en kon, mezelf uitstekend vermaken.
Natuurlijk speelde ik wel eens buiten, maar mijn moeder was nogal steng. Ik moest op tijd thuis zijn en op tijd naar bed. Thuis werden wel veel spelletjes gedaan met de rest van het gezin.

Een vergeelde foto van de Speeltuinvereniging Oost, ca. 1928 – 1933. Bron: familiearchief Kaplan.

Waarschuwen voor de oorlog.
Ik kom uit een socialistisch gezin waar men zich heel goed bewust was van wat er zich afspeelde in de wereld. Al heel vroeg, al vanaf 1933, werd er over een mogelijke oorlog gesproken. Ik kan mij dat, al was ik dan nog zo jong, nog heel goed herinneren. Met name na 1936-1937 sprak mijn vader regelmatig over de oorlog die zou gaan komen. Ook met de mensen van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP) die bij ons over de vloer kwamen, besprak hij zijn bezorgdheid. Hij lag dan altijd met ze in de clinch omdat zij er niet aan wilden.

Als klein kind had ik geen idee wat oorlog inhield. Ik kon mij geen enkele voorstelling maken van wat oorlog was. Ik had in mijn hoofd zoiets van dat er twee rijen mensjes tegenover elkaar stonden en dat die elkaar dan gingen doodmaken.

Tegen mijn vader zeiden die mannen van de SDAP dan vaak: “Nee Maurits, dat zal hier niet gebeuren. Wij helpen jullie als er toch zoiets zou gebeuren. Wij zullen dat niet toelaten”. Mijn vader heette officieel Moos of Mozes maar werd Maurits genoemd.
Die woorden bleken later toch voornamelijk lege woorden te zijn. Mijn vader wist wel wat ging gebeuren, hij voorvoelde het in ieder geval. In Duitsland hadden de socialisten ook gezegd dat ze het niet zouden laten gebeuren. Daarbij, Duitsland is niet begonnen met de Joden, maar Duitsland is begonnen met de uitschakeling van de socialisten en de communisten.
En dat zo beweerde mijn vader, dat staat ook ons allemaal te wachten.
Mijn vader was niet naïef en voor zover ik mij kan herinneren, was ik, net als mijn vader, geen moment naïef. De bezorgdheid van mijn vader heeft een grote invloed op mij gehad. Angst maar vooral ook de waarschuwing voor wat er zou kunnen gaan gebeuren.

Wonen in de Danie Theronstraat.

Aandeelboekje van de Algemene Woningbouw Vereniging. Bron: familie Geskus.


Ik heb ruim vier jaar in de Danie Theronstraat gewoond. Onze woning zat op de derde verdieping. Bij binnenkomst kwam je in een hal, voor mijn gevoel een ruime hal. In die hal kwamen alle deuren, van alle kamers, uit. In de hal zaten een kast, twee deuren naar de slaapkamers, de wc-deur en de deur van de huiskamer. Aan de huiskamer zat nog een klein kamertje vast. In de hal, ik zou het bijna vergeten, zat ook nog een deur naar de keuken. Aan de achterkant van de woning hadden we een kleine veranda.
De woning was van de Algemene Woningbouw Vereniging (de AWV), de socialistische woningbouwvereniging. De AWV had controleurs in dienst die kwamen kijken of de tuintjes wel goed onderhouden werden. Ze moesten wel schoon blijven, het mochten geen opslagruimtes worden. Ook op de veranda werd gekeken of het geen opslagruimte werd. Wel hadden we daar een zogenaamde vliegenkast. Je had geen koelkast in die tijd maar je moest toch iets buiten kunnen zetten. Een vliegenkast was een soort open kast met gaas ervoor. De bedoeling was dat bepaalde voedingsmiddelen koel bleven en vrij van vliegen.
Wassen ging in een teil, want een douche of bad hadden we toen nog niet. Toen we later naar Amsterdam Noord verhuisden, naar de Vegastraat, hadden we wel een badkamer.
In 1940 zij we kort teruggekeerd naar de Danie Theronstraat. Dat had te maken met de bombardementen op Tuindorp Oostzaan (o.a. de Meteorenweg). Mijn moeder wilde daar echter weer zo snel mogelijk weg. Zij werd helemaal gek na al die vrijheid die ze had in Noord. Daar was veel meer ruimte. Plotseling zaten we in een veel kleinere woning, in een angstige buurt. Net op tijd konden we terug. Het was op 7 mei 1941, kort daarna mocht je als joodse bewoner niet meer weg.

Bakken!
Op de hoek van de Ben Viljoenstraat en de President Brandstraat, vlak bij de speeltuin, zat een Joodse brood- en banketbakker. Mogelijk gaat het hier om bakker Levison, die zat ook vlak bij de speeltuin op een hoek van de Ben Viljoenstraat en de Jouberstraat. (Aanvulling: F.Slicht, zie ook de foto hieronder).

Afgebeeld is de Ben Viljoenstraat (1933) hoek Joubertstraat met rechts de zaak van Levisson, luxe bakkerij (adres: Afrikanerplein 1); op Joubertstraat 10 de zaak van W.Schaap in vis en zuurwaren, september 1933

Bron: Beeldbank SAA.

Mijn nichtje dat bij ons op de hoek, in de Danie Theronstraat woonde, werd altijd naar die bakkerij toegestuurd. Ze moest dan ‘chasseetjes’ halen. Dat waren een soort koekjes met amandelspijs, ze leken wel een beetje op de rondo’s van tegenwoordig. Het geval wilde dat mijn nichtje nogal sliste en dan is het uitspreken van chasseetjes best lastig (en vervelend). Van mijn tante moest ze er altijd zeven halen, zeven chasseetjes voor zeven cent per stuk. Ik vond dat altijd zo zielig dat ze haar dat telkens weer flikten.
Mijn moeder bakte zelf. Ze had een soort oventje dat boven op het gaspitje werd gezet. Ze bakte daar cake, taart of boterkoek in. Het was een ijzeren, vierkanten, ding met een raampje aan de voorkant. Dat ding woog bijna niets. Er zat een plaat in waar je, wat je ook wilde bakken, het bakblik op kon zetten en naar binnen kon schuiven. Ook voor Pesach gebruikte ze dit oventje. Misschien dat ze die had gekregen van de rijkere familieleden. Twee van mijn ooms, broers van mijn vader, boerden nogal goed. De beide rijke ooms waren oom Max en oom Arie en voor zover ik me kan herinneren maakten ze (of lieten die maken door thuiswerkerkers/sters) corsetten en BH's waar ze mee de boer opgingen.
Mijn vader had trouwens nog een broer en twee zusters. Mijn vader deed af en toe wat in hun boekhouding en kreeg dan iets in natura terug ( kleding voor ons of iets extra's voor de Joodse feestdagen).

Terug naar de Danie Theronstraat.
We hebben van oktober 1940 tot begin mei 1941 weer in de Danie Theronstraat gewoond, nu op nummer 4 huis. Gelukkig waren er in die tijd nog geen beperkingen voor wat betreft het verhuizen of het op bezoek gaan bij familie in andere delen van de stad.
Toen we net weer terug waren in Noord kregen mijn zuster Henriëtte (Jetty) en broer José een oproep voor Duitsland (om te werken). We waren net op bezoek waren bij onze oude buren, de familie Loendersloot. Zij die een oproep hadden gekregen, moesten zich verzamelen in de Ben Viljoenstraat. Ik hoor nog altijd de ouders roepen: “Dag, dag, tot ziens en schrijven hè”. Ik kan mij dit nog zo voor de geest halen, al die mensen, al die buren. Mijn zuster en ook mijn broer José gingen met een plunjezak naar de Ben Viljoenstraat en vandaar naar het Muiderpoortstation.

Henriette Gobitz (huwelijk Westerbork). Op 22 augustus 1942 trouwden in het kamp Westerbork David Blom en Henriette Gobitz.

Register van huwelijksakten, opgesteld op de hulpsecretarie van de burgerlijke stand in het kamp Westerbork; archief van de gemeente Westerbork, opgenomen in het archief van de gemeente Midden-Drenthe te Beilen.

Bron: familiearchief Kaplan.


Mijn zus Jetty is nog in Westerbork getrouwd, met een mijnheer Blom. Ik heb zelfs nog de trouwfoto die daar is gemaakt, zij heeft hem ons opgestuurd. Dat is allemaal geregistreerd, een paar dagen na het huwelijk is zij met haar man naar Auschwitz gedeporteerd en daar op 3 september 1942 vermoord.
Mijn broer José had nog kunnen onderduiken, hij kon bij een schoolvriend komen wonen. Maar hij wilde niet, ondanks de waarschuwingen van mijn moeder. José zei: “je houdt mij tegen van het avontuur”. Later schreef hij vanuit Westerbork dat mijn moeder gelijk had. Hij was 15 jaar toen hij werd opgeroepen. Hij dacht dat hij hard kon werken, dat hij het wel zou redden. Hij was toch een gezonde jonge vent met twee handen aan zijn lijf, wat zou het uitmaken. Hij werd op 31 oktober 1943 in Auschwitz vermoord.

José Gobitz (rechts) op het strand, ca. 1933.

Bron: familiearchief Kaplan.

Toen we terug konden naar de Vegastraat zijn we eigenlijk vrij snel ondergedoken, ondergedoken in de eigen woning.

Een drama!
We waren net terug in de Danie Theronstraat toen we hoorden dat Tante Fietje zwanger was van haar achtste kind. Tante Fietje was een zeer orthodoxe vrouw. Maar ze was ook een vrouw die heel goed wist dat het er niet goed uit zag voor de Joodse bevolking. Ook zij wist al van die zogenaamde werkkampen. Mijn vader heeft in Nederland in een joods werkkamp gezeten. Uiteindelijk is hij terechtgekomen in Kamp Stuifzand bij Hoogeveen.

Kamp Stuifzand. Mozes Gobitz (staand tweede van rechts) in het werkkamp 'Stuifzand'. Bron: familiearchief Kaplan.

Kamp Stuifzand Kamp Stuifzand lag aan de Wijsterseweg, iets ten noorden van Hoogeveen. Het kamp had een capaciteit voor maximaal 96 dwangarbeiders en bestond onder andere uit twee barakken voor ieder 48 personen, een wasplaats, een ontspanningslokaal, een keuken, woning voor de kok/beheerder, pompstation en een rijwielbarak. Bron: www.joodsewerkkampen.nl


Mijn tante vond dat het niet de tijd was om het kind te krijgen. Mijn tante heeft zelf abortus gepleegd zonder iemand daarvan op de hoogte te brengen. Kon ook moeilijk met haar orthodoxe levenswijze. Zij is daar toen aan gestorven. Ze had al zeven kinderen (in de leeftijd van 2 tot 15), wat had ze kunnen doen in een werkkamp. Dat moet voor haar een vreselijk dilemma zijn geweest. Daarbij woonde ook haar moeder, mijn grootmoeder, nog eens bij haar in.
Ik weet nog goed dat we toen nog ‘sjivve hebben gezeten’ (Na de begrafenis volgt een zevendaagse rouwperiode of sjivve. Gedurende deze dagen staat het maatschappelijk leven van de rouwende stil. Men zit thuis op lage stoeltjes of kussens, de mannen scheren zich niet, vrouwen maken zich niet op, men draagt geen leren schoeisel. Familie, vrienden en bekenden komen langs om troost te bieden en de rouwenden bij te staan. Bron: JHM, aanvulling F.Slicht.)
Mijn oma en het jongste kind, Anna, zijn nog een tijd bij ons in huis geweest, in de Vegastraat. Mijn oma wilde echter terug naar haar schoonzoon. Later wilde mijn oom dat ook Anna terug kwam. Mijn moeder heeft geprobeerd hem over te halen haar bij ons te laten. Tevergeefs, uiteindelijk is zij net als mijn andere neefjes en nichtjes, mijn oom en oma in Polen vermoord.

Het Badhuis bij de Polderweg
In de Danie Theronstraat en in de Christiaan de Wetstraat hadden we geen douche of badruimte. Als we gewassen moesten worden, gingen we in de teil. Van huis uit zijn we, voor zover ik weet, nooit naar het badhuis geweest. Maar toen we terugkwamen in de Transvaalbuurt, ging ik naar een school waar we met de hele klas naar het Badhuis gingen. Ik zat op de Louis Bothaschool in de Kraaipanstraat.
Het badhuis zat op de Polderweg waar nu nog het Sportfondsenbad Oost zit. Je hoefde er niet voor te betalen, je kreeg van school een kaartje. Ik heb trouwens in dat zwembad ook mijn eerste slagen leren zwemmen.

Gemeentebadhuis. Let op! Dit is duidelijk een ander badhuis dan het badhuis uit het verhaal. Ik heb deze afbeelding toch opgenomen omdat het tot nu toe de enige afbeelding is met informatie over de prijs van een (kuip of stort) bad.

Bron: Collectie Klein Materiaal, Gemeentearchief Amsterdam. Dit archief is nog niet geïnventariseerd! Wel ter inzage via: inv.nr. 15009 - 11954 (via de balie).


Het vervelende van het badhuis was dat je maar zo kort water had. Voor je het wist werd de kraan uitgezet. Dat gebeurde centraal, je had nauwelijks de tijd om je haar te wassen. Ik was dat met de eigen douche in Noord niet meer gewend. Mijn moeder hield daar wel de boel in de gaten, maar hier werd niet gewaarschuwd.
In het badhuis ging je met een heleboel kinderen tegelijk onder de douche, jongens en meisjes apart. Er waren wel aparte hokjes, maar schoolkinderen gingen gemeenschappelijk onder de douche. Na de oorlog ben ik nog wel eens terug geweest in het badhuis. Niet omdat dat moest, ik vond het eigenlijk wel leuk. Overigens kreeg ik toen wel een eigen hokje.
Wat het badhuis kostte in die tijd (ik spreek over eind 1940, begin 1941) weet ik niet omdat het van school uit werd geregeld. Volgens mij stond er op het kaartje dat we kregen 10 cent. Maar 10 cent was in die tijd best veel geld, dus of dat voor één of meerdere baden was weet ik niet.

Van Delft, de “IJsman”.
In de Danie Theronstraat woonden we op de derde verdieping, op nummer 9. Op de benedenverdieping woonde de familie Van Delft. Mijnheer Van Delft was de “IJsman”. Hij ventte met ijs door de buurt. Eens in de zoveel tijd kwam er een hele grote wagen, volgens mij een paard en wagen, voorrijden. In die tijd werd er nog veel met paard en wagen gedaan.
Deze wagen bracht hele grote staven ijs, voor de koeling. In die staven ijs werden grote haken of priemen in geslagen waarmee het ijs naar binnen werd gebracht bij Van Delft.
Door het geweld van die ijzeren haken sprongen er vaak splinters of schilfers ijs af. Die pakten wij dan, waar ze ook lagen of vielen, en zogen die op. Heerlijk koud was dat.
Mijnheer Van Delft maakte zelf het ijs dat hij verkocht. Ik kan mij nog herinneren dat een heel klein horentje één cent kostte. Zo af en toe als we een cent kregen, kochten we een ijsje bij Van Delft. Een spatsie, een ijsje tussen twee koekjes in, konden we niet betalen. Ik geloof dat die wel 5 cent kostte, voor ons was dat best een hoop geld.
Mijn vader had toen nog wel de eigen zaak (hij had een sigarenwinkel) maar echt heel veel verdiende hij daar niet mee. Zeker niet toen zijn werkplaats waar hij zijn sigaren rolde niet meer bij de winkel mocht zitten (zie ook: Mijn ouders).
Van Delft had een kar met een grote bel. De kar werd getrokken door een paard. Ik heb hem eigenlijk niet door de buurt zien gaan, dat was voor ons niet nodig. Voordat hij de straat uit was waren wij al bij hem. Ik heb hem dan ook nooit buiten de Danie Theronstraat gezien.

Links boven Carla, daarnaast haar zusje Hendrika met linksonder zus Rachel (Chellie) met rechtsonder haar nichtje Anna Pront (de jongste dochter van Salomon Pront en Sophia Wagenaar). Alleen Anna zal de oorlog niet overleven. Bron: familiearchief Kaplan.

Spelen met mijn neefjes en nichtjes.
Toen ik nog een jong meisje was, was ik een eenzelvig kind. Overigens niet alleen toen, ook later was ik veel op mezelf. Ik kan mij ook niet echt herinneren dat ik vriendjes of vriendinnetjes had. Het enige dat ik nog goed weet, is dat ik veel in de speeltuin speelde waar mijn vader was. Ik ging daar schommelen of in de klimkooi. Mijn tante Fie (Sophia) woonde dichtbij en die had kinderen (zeven) in ongeveer mijn leeftijd. Ik speelde veel met hen, met mijn neefjes en nichtjes. Tante Fietje woonde in de Danie Theronstraat op nummer 1. Ook mijn grootmoeder, van de kant van mijn moeder, woonde op dit adres. Tante Fie was getrouwd met Salomon Pront.

De Kleine Man!. Advertentie uit het NIW van 4 april 1930 (Delpher).


Om de hoek, in de Ben Viljoenstraat op nummer 14, zaten twee winkeltjes die van mijn oom, Elias Wagenaar, waren. Dat waren gewone kruidenierswinkeltjes. De ene winkel was voor doordeweeks, de ander was voor de zondag. Dat had te maken met de sjabbessluiting op zaterdag. Om de een of andere reden mocht hij van het Rabbinaat niet een en dezelfde winkel hebben. Volgens de archiefkaart uit het Gemeentearchief, had hij behalve het kruidenierswinkeltje ook een brooddepot. Oom Eli was getrouwd met Naatje Pront, we noemden haar overigens tante Anna. Zij hadden twee dochters (Lea en Henriette) kinderen die een stuk ouder waren dan ik.
(Hun eerste kind was na 14 maanden overleden, aanvulling: F. Slicht.)
Het was trouwens een echte familiekring waar we woonden. Een andere broer van mijn moeder, Oom Sam (van Samuel), woonde in de Retiefstraat.
Mijn grootmoeder kon aanvankelijk geen kinderen krijgen. Haar zuster kreeg echter ‘kind op kind’. Zij heeft toen van die zuster een kind ‘gekregen’, een soort vroege draagmoeder. Dat zou mijn tante Jet worden. Opvallend was dat ze daarna alsnog een aantal kinderen kreeg (zeven, waaronder mijn moeder).