Verhaal

Kaddisj voor Peter

Door: J.D.Geel

-‘Verheven en geheiligd worde Zijn grote Naam in de wereld die Hij geschapen heeft. Moge Zijn koninkrijk erkend worden in uw dagen en in uw leven en in dat van geheel Israël’-

Kan men iemand kennen, die men niet bewust gekend heeft? Het antwoord is: nee. Toch draagt menigeen een ongekende bekende in gedachten met zich mee. Niet een romanfiguur of een beroemdheid, waarover men veel te weten kan komen. Nee, ik bedoel iemand die dicht bij je stond, maar je reeds in je vroege jeugd ontvallen is; je grootouders bijvoorbeeld, een broertje, een zusje. De verhalen over hen verteld maken dat ze ook in jouw leven kunnen gaan figureren.

Voor mij is dat Peter, ons vriendje. Ik heb hem niet bewust gekend. Als ik hem voor de geest wil halen, moet ik naar twee kleine foto’s kijken, direct na elkaar genomen op een zomerdag in het jaar 1941 -wellicht op 26 september, m’n vierde verjaardag- in de achtertuin van ons huis Regentesselaan 17 Bussum. M’n broer Jan staat erop met een toetertje, ik zit op een fietsje. De derde jongen is Peter. Peter Weiler woonde in de Graaf Florislaan nummer 64. De achtertuin van z’n huis was door een hekje met onze laan verbonden; aldus werd Peter ons vriendje. Zo was het in het najaar van 1941; een tijd later was Peter verdwenen. Hij was met z’n ouders naar Amsterdam verhuisd. Op een vroege zomerdag in ‘42, zei mijn moeder tegen mei: ’We gaan vandaag naar Peter toe’. Ik was nog steeds 4 jaar, maar die dag zal ik nooit vergeten. Ik reisde voor het eerst bewust met de trein, ik was voor het eerst bewust in Amsterdam. Het zal de eerste dag worden, die ik me nog helemaal kan herinneren, terwijl ik van daarvoor herinneringsflarden bij me draag. In de trein ging een goochelaar rond, die een knoop in een touw legde en die er in een handomdraai weer uittoverde. In de stad voeren we met de pont naar de overkant van het IJ. Daar lag Asterdorp. Ik herinner me hoe we door een poort het dorp binnengingen en toen bij huizen kwamen. In één van die woningen zou ik Peter zien. Maar Peter was er niet, ook zijn vader niet, alleen mevrouw Weiler was thuis. Ze had blond haar. In de kamer was ook de keuken. We zaten aan een tafel, maar niet voor het raam. Wat m’n moeder bij mevrouw Weiler deed, wist ik niet, ook niet waarover ze spraken. Ik was erbij en ik keek alleen maar. Voordat Peter thuis kwam, zijn we weggegaan. We moesten nog met de tram naar de Viottastraat, naar mevrouw en meneer Steinert, die op de eerste verdieping van een deftig huis woonden, waar een verschrikkelijk grote hond de wacht hield. We gingen nog even bij m’n grootouders langs en zijn toen met de trein weer naar huis gegaan. Een onvergetelijke dag was het.

Mevrouw en meneer Steinert hebben we later weer teruggezien, maar Peter en z’n ouders nooit meer. Ik weet niet of m’n moeder het me ooit nadrukkelijk verteld heeft, maar zo jong als ik was, ergens in 1945, begreep ik dat de Steinerts en de Weilers joodse mensen waren. In de wijk van Bussum, waar we woonden, waren veel joden ondergedoken.

Lang na de oorlog -misschien wel 40 jaar later- waren we in Westerbork. Daar vonden we de boeken met de namen van de oorlogsslachtoffers. We lazen:

-Johanna Weiler-Ballin Oppenheimer, geboren te Freiberg op 2 maart 1910 - omgekomen te Auschwitz op 12 augustus 1942

-Siegfried Weiler, geboren te Gudensberg op14 maart 1907 - omgekomen te Auschwitz op 30 september 1942

-Jacques Peter Lucian Weiler, geboren te ’s-Gravenhage op 23 oktober 1935 - omgekomen te Auschwitz op 12 augustus 1942 Hij was ons vriendje.

En terwijl ik op foto’s in het Joods Historisch Museum in bepaalde vrouwen de moeder van Peter zie, weet ik van Peter zelf niets bewust. Toch heb ik hem m’n leven lang ‘gekend’.

-‘Hij die vrede maakt in Zijn hoogten, Hij zal ook vrede maken voor ons en voor geheel Israël – Zegt allen : Amen’-

Hans Geel

NB Vanaf juli 1942 werden joodse families uit Hilversum, Bussum, Naarden en Laren gedwongen naar Asterdorp te verhuizen. Daarvandaan werden ze naar vernietigingskampen gevoerd. De eersten stierven op 10 augustus 1942.