Verhaal

Een "beschrijvende foto" van Gersom gezien door de ogen van Loek van Essen

in zijn boek: De vliegende Vis

Door: Veldhuis

Over Gersom: "even rustig en beheerst werd hij daarbij in het kantoor achter de winkel door een van zijn zoons geassisteerd."

Boekje Vliegende Vis van Loek van Essen

De Vliegende vis. Geschreven door Aryeh Assan, of wel Loek van Essen, geboren  op 24-3-1923 in de Voorstraat nr. 14 in Zwolle. Hij is overleden in Israel  op 24-1-2010. Loek van Essen is de zoon van Flora Gosschalk. Flora Gosschalk is de dochter van Louis Gosschalk. Louis is de broer van Hijman, de vader van Gersom. In dit boekje schrijft Loek korte stukjes over zijn geschiedenis. Loek van Essen is eind jaren 50-begin jaren 60 ook gazan/voorzanger in Deventer geweest. Hij woonde met zijn gezin boven de sjoel in de Lange Bisschopstraat. Op pag. 100 schrijft hij over Gersom Gosschalk. Daarom een citaat uit dit boekje als toch een beschreven “foto” van Gersom. Een van de zoons die assisteert bij de administratie is Gersom. Pag. 99/100:

"Het vleesbedrijf van opa uit Deventer bestond uit een schoon blinkende winkel met daarachter het kantoor, de worstmakerij en het grote koelhuis waarin het vlees voor export hing. Heel wat anders, groter en imponerender dan vaders zaak met een magazijn in een ontruimde slaapkamer of later in onze ontruimde woonkamer. Maar al waren mijn opa en zijn broers de baas van het vleesbedrijf, toch was ik er in mijn gevoel nauwelijks mee verbonden. Nee, vanzelfsprekend identificeerde ik mij met vaders zaak, met de onderbroeken, zakdoeken en sokken in vier maten. Ik ging geen onbekende toekomst tegemoet. Vanaf de kleutertijd lag die al vast in de verkoop van textiel.

Opa was de middelste van de drie broers en niet enkel in leeftijd. In godsdienstig opzicht bewandelde hij eveneens de middenweg. Hij was niet klokvrij en liberaal als zijn jongste broer en niet stinkend vroom als de oudste broer. Vanwege de oudste broer bleef het bedrijf op sjabbat potdicht. Op sjabbatmiddag werd er bij de oudste broer thuis geleerd. Dan zaten daar een tiental joden, slagers, bakkers en manufakturiers met ernstige gezichten over een of ander moeilijk wetboek gebogen.

Van de oudste broer wandelde ik met opa naar de jongste en tijdens zo’n bezoek hield de klokvrije broer ervan plagende vraaggesprekken te voeren.

“Van jou zeggen ze, dat jij elke sjabbes in plaats van voetballen trouw naar de sjoel gaat. Leg mij nou eens uit waarom wij op sjabbes niet het knopje van het elektrisch licht mogen omdraaien. Is dat ook al werken?”

“Neem jij maar lekker een lekker stukje boterkoek,” zei tante Jet, zijn vrouw, “trek je van die brompot niks aan.”

In het vleesbedrijf had ieder van de drie broers zijn eigen taak. De jongste droeg zorg voor de inkoop en opa was belast met de leiding van de verkoop. Wat de jongste had ingekocht moest mijn opa maar weer zien te verkopen, zodat meningsverschillen en het gooien van verwijten naar elkaars kop niet altijd te vermijden waren. Oom Hijman, de oudste broer, die altijd het hoofd met een pet had bedekt want hij was vroom, hield zich ondertussen kalm en onaangedaan met de administratie bezig. Even rustig en beheerst werd hij daarbij in het kantoor achter de winkel door een van zijn zoons geassisteerd.”

Wieske Veldhuis

Alle rechten voorbehouden

Media bestand