Biografie

Over Freerk Engers

Door:

Freerk woonde met zijn ouders en broers jaren in Gulpen. Vader Wicher was in dienst van de overheid bij de gendarmerie (marechaussee). Hij heeft veel moorden opgelost, o.a. eentje in Oss. Die moordenaar had de gewoonte het hart van zijn slachtoffers bij diens familie in de vensterbank te leggen. Na veel speurwerk kreeg Wicher hem te pakken, waardoor hij grote bekendheid kreeg bij politie etc. door het hele land.

Freerk en zijn broer Mozes Marcus waren 16 en 18 jaar toen ze er tussenuit knepen; vonden hun vader nogal streng. Pa en ma doodongerust, gezocht en onderzoeken ingesteld. Wicher ging van het standpunt uit, dat ze wel weer thuis zouden komen als ze honger hadden. Hij beloofde zijn Jetje een verzetje en gingen naar de kermis in Düsseldorf. Voor een grote tent dansten een paar balletdames en het publiek werd door twee negers naar binnengepraat op een mesjoggene manier.
Plotseling kreeg Wicher in de gaten, dat die twee knullen naar zijn Jetje lonkten en knipoogden. Als een jaloerse haan vloog hij op ze af en hoorde “papa, gaan jullie maar voor niks naar binnen”.
Hij brulde “niks naar binnen, mee naar Gulpen”. Ze gingen met hun ouders mee als makke schapen, zo groot als ze waren. Het werd later beschouwd als de grootste mop van de familie.

Freerk ging ook over de grens, naar Keulen en heette toen Fritz. Hij is als het ware geplakt aan Johanne Moosbach, een knap Joods meisje, dat mesjogge was op een goj. Wel een rijke goj, maar pa Moosbach had toch liever “een arme jid” voor Johanne. En zo werd Johanne Frau Engers, met gelijk de Nederlandse nationaliteit. Want vroeger kreeg de vrouw de nationaliteit van haar man (en hun zoons Hans en de tweeling Werner en Heinz dito).

Dit zou later hun redding worden!!

De fam. Engers-Moosbach en haar ouders hadden in Keulen een groothandel in koloniale waren, alsmede de import van Fijffes bananen voor Rheinland-Westfalen. Aan mesomme geen gebrek. Na de 1e. wereldoorlog begonnen ze schoenenzaken op te zetten en starten ze snelschoenmakerijen met “negerbediening”. De Duitse vrouwen waren daar niet weg te slaan.

Tijdens de mobilisatie van 1914-1918 moest Fritz, die Hollander was gebleven, in Nederlandse dienst, standplaats vesting Naarden.
Al gauw had hij weer contact met tante Sara en oom Bernhart uit Assen, en tot zijn grote vreugde waren zijn 3 nichtjes tot zeer leuke jongedames opgegroeid. Fritz logeerde in Assen en nodigde de 3 meisjes uit om hem eens in Naarden te bezoeken. Ze moesten met de stoomtrein tot Amersfoort en dan verder met de stoomtram. Hij kon echter niet afwachten tot ze zouden arriveren in Naarden en ging dus met gezwinde spoed met de tram naar Amersfoort; terwijl de nichtjes Cohen op dezelfde tijd op weg waren naar Naarden. Eindelijk troffen ze elkaar in de namiddag. Hij nodigde de meisjes uit voor een etentje in een hotelletje, waar de dames Cohen zouden overnachten. Maar hij moest even zijn Johanna telefoneren en het zou leuk zijn als de nichtjes Johanna even zouden begroeten. Terwijl hij in de ene hand de telefoon had en riep “Schatzie ich sehn mich so nach dir” probeerde hij met zijn andere hand zijn nichtjes in de togus te knijpen.
Hij was een bijzonder knappe man, een echte charmeur. Zo vader, zo zoons!

In november 1938 kwamen Fritz en Johanne na de Kristallnacht naar Amsterdam. Ze woonden in de Utrechtsestraat 81A. De familie Cohen-Engers uit Assen bezochten hen daar en werden zeer gastvrij ontvangen.
Fritz was op kantoor bij Regenmantelfabriek Logger. Een nebbisjbaantje en zó rijk gewend in Keulen. Maar ze leefden!
Toen kon Logger hem niet langer houden en kwam Fritz in de steun. Ze kregen vlees en vet uit Assen, Cato stuurde weer pakken koffie, etc. Van zijn zuster Jo Yvon-Engers kreeg hij geld. Alleen Dolf Engers, de acteur, gaf “niet thuis” voor zijn bloedeigen broer.
Fritz ging eens bij de uitgang van de schouwburg staan, waar Dolf werkte. Die kwam naar buiten met Coba Kelling en Cruijs Voorbergh. Fritz zei nogal hard tegen Dolf (de twee collega’s bleven staan): “Jongen, je kunt me feliciteren, want ik heb nu een Rijksbetrekking”.
Dolf vond het reusachtig en feliciteerde Fritz met de vraag wat voor Rijksbetrekking broerlief had gekregen, waarop Fritz zeer luid antwoordde: “ik loop nu in de steun”.
Je kunt je indenken, hoe zoiets overkwam bij de collega’s van Dolf.

In 1942 heeft Heinz ze naar Maastricht gehaald met de hulp van een vroegere schoolvriend uit Keulen, Kurt Stegemann, van de Grüne Polizei. Met een Wehrmachtsauto zijn de ouders van Heinz naar Limburg vertrokken en doken onder in de Frankenstraat 3. Onder de trap was een schuilplaats gemaakt met verlichting en mondvoorraad “voor het geval dat”.
Fritz ging wel eens naar herenkapsalon op Frankenstraat 128 van George Reinders, die zijn Kathy uit Keulen had getrouwd. Op de vraag van diverse klanten, wie die oude heer was, zei Kathy: “das ist mein lieber Vater aus Köln”.
Een week daarna zei George “da’s miene pap” waarop iemand zei “ik dacht dat het je vrouws vader was”. George heeft zich eruit gered door te zeggen dat hij hem als een echte vader zag, omdat hij zo goed was.
Heinz kwam er achter met gevolg dat Fritz de rest van de oorlog boven moest blijven.

Ze zijn er allemaal goed door gekomen. Tante Johanna en haar Fritz gingen weer naar Amsterdam. De oorlog had hem geknakt en hij stierf in 1954
Tante Johanna werd door Werner, Heinz en zijn vrouw Lie opgevangen. Werners vrouw Else en Johanna lagen elkaar niet.
In 1954 vertrok Johanna voor een bezoek aan haar zoon Hans naar Amerika. Daar woonden voorts nog een paar kinderen van haar broer Sally. Ze werd daar erg ziek en stierf. Ze ligt op hetzelfde kedot als haar broer.