Verhaal

Plantage Franschelaan 25

geadeld door het werken van vele kunstenaars

Het huis met atelier aan de Henri Polaklaan 25 is in 1884 in opdracht van beeldhouwer Teixeira de Mattos gebouwd. Vrijwel onafgebroken hebben hier tot 2005 beeldend kunstenaars gewoond en gewerkt. Constant (1920-2005) was de laatste, zijn weduwe woont nog altijd in het voormalige atelier.

Henri Polaklaan 25 geadeld door het werken van vele kunstenaars, een plek waar gehoopt, gearbeid getwijfeld en genoten is

Karin Meerman-Prins heeft zonder twijfel het mooiste balkon van de stad. Al 125 jaar dragen twee torso’s van potige kerels hem op hun rug. Met deze prominent aanwezige beelden heeft beeldhouwer Henri Teixeira de Mattos (1856-1908) zich als maker en eerste eigenaar/bewoner blijvend op nummer 25 in de Henri Polaklaan gevestigd.
In 1971 kwam Karin met haar vriend vanuit een piepklein woninkje 3 hoog achter in de Vinkenstraat op de eerste verdieping te wonen. De grootse allure die zich binnen voortzet in het ruime trappenhuis en de hoge plafonds geven Karin een blijvend gevoel van ontzag voor dit huis en zijn vroegere bewoners. Een enkele modernisering doet niets af aan de geest van vervlogen tijden die in haar huis heerst. De keuken is ongeschonden door de oorlog gekomen, compleet met laag granito aanrecht en houten onderkasten zonder plint. Met enige schroom laat ze me vanuit de gangkast een merkwaardig gat in de zijmuur zien. Daarachter zit van beneden naar boven een loze ruimte waar de bovenbuurman zijn fiets aan een touw kon stallen. Wat zou dat zijn geweest?

Vanouds een atelier van beeldhouwers en schilders

Op een bouwtekening van architect J. Ingenohl is te zien dat langs de rechtermuur een smalle binnentrap naar de zolderverdieping liep. Logerende schilders hadden zo een eigen toegang tot het atelier op de begane grond. Die was voorzien van openslaande deuren, zodat onbewerkte steen gemakkelijk naar binnen kon. De waterdichte kelder had een lift zodat de stenen vervolgens konden worden opgeslagen en weer naar boven gehaald. Teixeira de Mattos heeft hier hooguit 15 jaar gewoond, want vanaf 1898 neemt schilder Benjamin Liepman Prins (1860-1934) hier zijn intrek. Prins, geboren in Arnhem uit gegoede joodse families, kreeg zijn opleiding o.a. aan de Rijks Academie in Amsterdam. Hij was jarenlang voorzitter van Arti en Amiticiae. Voor zijn joodse taferelen vond hij in zijn directe omgeving ‘voldoende geëigende typen’ . Op een foto uit 1933 zie je Prins op een comfortabele stoel zitten achter zijn ezel met daarop een oudtestamentisch tafereel. Zijn atelier straalt ‘de indruk van solide deftigheid met de donkere gloed van antieke meubelen’ uit. In dezelfde tijd maken andere beeldhouwers eveneens gebruik van het atelier, o.a. Abraham Hesselink (1862-1930), die ook actief was als voorzitter van kunstenaarsvereniging Sint Lucas. Na Prins’ overlijden kwamen in 1935 de gehele inboedel met antiek en allerhande snuisterijen en 150 van zijn kunstwerken bij veilinghuis Mak van Waay onder de hamer.

Lea Halpern, kunstzinnig ceramiste

Vanaf 1932 komt er een nieuwe energie het huis binnen. Van de ingebruikneming van haar atelier maakt ceramiste Lea Halpern (1901-1985) een feestelijk gebeuren: ze organiseerde een expositie van haar werk in aanwezigheid van belangrijke kunstkenners en de pers. Ook Benjamin Prins is onder de genodigden, zoals in een verslag in het NIW te lezen valt. Lea Halpern wordt geboren in 1899 of 1901 in Mikuliczyn, wat tegenwoordig in Polen ligt, volgde opleidingen in Berlijn, Wenen, Amsterdam en Gouda. Met haar ouders en broers woont ze in de Grensstraat tot haar familie besluit in 1938 naar Palestina te vertrekken. Lea gaat boven het atelier wonen, in 1939 verhuist zij naar Plantage Badlaan 15. Ze heeft een pottenbakkersoven geïnstalleerd en bewaart haar voorraden klei in de kelder waarbij ze handig gebruik kan maken van de lift. Behalve kunstvoorwerpen maakt Lea ook kleurige geglazuurde tegels die in diverse gebouwen worden toegepast. Zij stond bekend om haar bijzondere kleuren: ‘die gloeien en branden of soms ook verwazen ze in iets teers-geheimzinnigs.’ Een fraai voorbeeld hiervan was het tegeltableau boven de Heilige Ark in de Haagse synagoge die in 1938 werd gebouwd naar ontwerp van Jac. S. Baars, haar buurman van nummer 11B in de Henri Polaklaan .

In 1940 krijgt Lea een solotentoonstelling in het Holland House in New York. Om zeker te zijn van een behouden vaart reist zij per schip met haar kunstwerken mee. Ook hier trekt ze aandacht in de pers, zo noemt de New York Sun haar lovend de van Gogh onder de pottenbakkers. Net als ze terug wil gaan naar Amsterdam breekt de oorlog uit. Lea Halpern blijft in Amerika wonen en werken, ontmoet er haar echtgenoot, de zanger Lincoln Newfield. Na zijn dood in 1976 verliest Lea haar werklust, ze verhuist naar Engeland om dichter bij haar broer te wonen. In 1985 overlijdt Lea in Manchester.
Lea Halpern was voor de oorlog in Nederland een bekende figuur, maar door haar vertrek naar Amerika is zij enigszins in de vergetelheid is geraakt. Keramiekmuseum Princessehof Leeuwarden bezit werk van haar, het Joods Historisch Museum heeft geen enkel stuk in de collectie. Wanneer je de sporen door haar leven volgt krijg je de indruk dat zij een sterke persoonlijkheid is geweest. Over haar geboortedatum bestaat onzekerheid. Inschrijving in de gemeente vermeldt 1899, maar Lea schrijft in 1974 aan samenstellers van de tentoonstelling van haar werk in het Frans Hals Museum in Haarlem dat de juiste datum 1901 moet zijn. Misschien een onbelangrijk detail, maar het zegt iets over haar karakter, ze lette scherp op elk detail dat over haar en haar werk naar buiten kwam . Zou het voor deze pionier op haar vakgebied, die gaandeweg steeds bekender werd, niet veel beter tonen als ze in de moderne 20e eeuw geboren was en niet nog op de valreep in de ouderwetse 19e eeuw?

Wie woonden er op de tweede verdieping?

De woningkaarten in het Stadsarchief laten een lange rij namen zien, dienstmeisjes, inwonende alleenstaande mannen, ouderen, gezinnen, veelal joods. Onder de inwoners die op dit adres in het Digitaal Monument staan zijn rabbijn George de Lange en zijn vrouw Hanna Duches, en ook komen we een bekende uit vorige huizenverhalen tegen, Rebecca Vas Nunes, medewerkster van de PIZ verderop in de laan. Zij komt in 1942 van de Plantage Muidergracht 91 en vertrekt in 1943, waarschijnlijk gedwongen, naar de Indische buurt. Van het gezin Samuel en Jansje Koekoek-Canes die hier in 1939 kwamen wonen staan roerende foto’s op het Digitaal Monument, een stijlvolle huwelijksfoto en intieme kiekjes van gezinsuitjes met dochter Sonja en zoontje Appie. Samuel was grossier en bezat een indrukwekkende bestelwagen. Daarop staat in fraaie letters dat hij in biscuits grossierde vanuit Nieuwe Keizersgracht 19. Zij kwamen allen om in Auschwitz en Sobibor.

Bertus Aafjes in de laatste oorlogsjaren

Na het ongeplande maar definitieve vertrek van Lea Halpern en de andere joodse bewoners neemt dichter Bertus Aafjes (1914-1993) zijn intrek in haar atelier. De leefomstandigheden tijdens de oorlogsjaren waren voor hem en zijn vrouw bar en boos. Aafjes vertelt hierover in een radioprogramma van Tony van Verre in 1977: ‘Godfried kwam een keer bij ons op de Plantage Franselaan. Dat was in het begin van de oorlog ( volgens het stadsarchief verhuist Aafjes vanaf de Prinsengracht pas hierheen op 28 september 1943, DC), we waren verschrikkelijk arm, we hadden helemaal niets! Geen licht, geen gas, alleen water hadden we nog; en van barre armoede waren mijn vrouw en ik, om elkaar te warmen, in bed gaan liggen. Daar lagen we, in het donker, en ineens gaat de bel. Ik doe wat kleren aan, doe open, daar staat Godfried Bomans. Ik zeg, mijnheer Bomans – dat was de eerste keer dat ik hem meemaakte – ik zeg eh, U kunt echt niet binnenkomen, want het licht werkt niet, we hebben geen gas en ik heb U niets aan te bieden. Ja, maar ik wou toch graag even binnenkomen. Ik zeg, nou kom dan maar. Ik kroop weer in bed en hij ging er naast zitten. Hoe zit dat hier? Ik zeg, ja wij hebben eenvoudig de munten niet voor de (gas)meter!’ Vervolgens liep Bomans direct naar het postkantoortje voor de nodige gasmunten en kwam terug met een gebraden kip. ‘Ik heb hem (Bomans)nooit meer zo gelukkig zien kijken als toen wij die kip aten.’

Meer kunst na de oorlog

Bertus Aafjes maakte plaats voor de laatste beeldend kunstenaar die het atelier tot nu toe heeft gekend, de schilder Constant (C. A. Nieuwenhuys – 1920-2005). Constant roept herinneringen op aan experimentele vernieuwing in de kunst, hij maakte deel uit van CoBra en werd onder meer bekend met zijn ideeën voor een utopische stad Nieuw Babylon. Het eerste dat opvalt bij binnenkomst in het voormalige atelier van bekende en in vergetelheid geraakte kunstenaars is dat de ruimte niet alleen in gebruik is als woonkamer, maar ook zo oogt. Na het lezen van lyrische beschrijvingen van de kunstenaar aan het werk in zijn atelier en van bijzondere exposities die hier gehouden werden, vraag ik me af hoe al die kunst hier ingepast heeft. Degene die daar nog een beeld van kan geven is de weduwe van Constant, Nel Kerkhoven. Ze trok bij de schilder in zijn atelier in terwijl zijn ex, ook Nel geheten, zich met hun zoon terugtrok in de achterkamers. Mevrouw Kerkhoven wijst me de plek waar ze sliepen, de ombouw van het bed zit er nog. Ernaast loopt een smalle gang, waar kunstwerken stonden opgeslagen. Ook vele logees vonden hier een plekje voor de nacht. Die tijd is voorbij, alle vroegere bewoners zijn vertrokken. Zij koestert het verleden dat ze niet zomaar aan het heden prijsgeeft. Hoe het toeging op de ontegenzeggelijk wilde feesten in de jaren 50 en 60 zullen we er zelf maar bij bedenken.

Alle rechten voorbehouden