Aanvullende media

Hertzberger en de Joodse Raad Den Haag

Door: Gert Lobbes

In zijn boek Collaboratie en Verzet 1940-1945 schrijft F. Weinreb over Emanuel Hertzberger - door Weinreb consequent aangeduid als "mr. Emanuel Hertzberger" - en diens rol bij de Joodse Raad in Den Haag en Scheveningen. “Hertzberger was (..) wat opvliegend, impulsief, zwenkend tussen redelijk en extreem onredelijk, tussen opvallend hulpvaardig en vreemd afwijzend. In ieder geval was hij geen ambtenarentype, en zeker niet het type dat paste in deze apparatuur die zich toch tot taak moest stellen ingeschakeld te worden bij de uitvoering van de Duitse maatregelen betreffende de Joden. Ik had dat trouwens direct al goed aangevoeld, want Hertzberger is reeds in 1942 plotseling spoorloos verdwenen, ondergedoken. Welk een schrik heerste bij de overblijvenden destijds, hoe vervloekte men hem. Hoe kon hij nu zoiets doen, zijn medewerkers in gevaar brengen. Wat zou Fischer (bedoeld is Franz Fischer, GL) zeggen, wat zou Fischer doen. Bijna waren er van de schrik toen nog een paar ondergedoken. Het hoefde echter niet. Want Fischer zei niets. Van een jonge Joodse koerier van de Joodse Raad, Herbert Monasch, vernam ik dat Fischer gezegd zou hebben dat hij blij was dat Hertzberger was opgehoepeld, dat hij die kerel toch al niet mocht en dat hij hem wel krijgen zou. Fischer had in die dagen genoeg te doen. Ook zonder Hertzberger. Toen dat 'grote' werk was afgelopen, vond hij, in de zomer van 1943, Hertzberger toch.”

Hertzberger werd in de zomer van 1943 gepakt en kwam via de Scheveningense gevangenis terecht in Westerbork. Daarover schrijft Weinreb: “Van mijn vrouw hoorde ik, dat in de cel naast Edersheim (bedoeld is de voorzitter van de Joodse Raad in Den Haag, GL), in het kleine gevangenisbarakje 57, met maar enige cellen, mr. Hertzberger zat. Ook hij sprak door het tralieraampje met mijn vrouw. Hij schijnt in dezelfde tijd als Edersheim in de Scheveningse gevangenis te hebben gezeten en hij schijnt met hetzelfde transport te zijn aangekomen. Dat neem ik althans aan. Mr. Emanuel Hertzberger, waarvan ik in het begin van deze memoires vertelde, was in de zomer van '42, toen het ernst werd, ondergedoken. Zoals dat dan gaat: ineens was hij er niet meer. De Joodse Raad vond het hoogst pijnlijk toen en men vreesde represailles. Maar Fischer vond het toen natuurlijk veel te belangrijk dat de deportaties ongestoord doorgingen, hij had de goed functionerende Joodse Raad veel te hard nodig. Hertzberger heeft het dus een jaar in de onderduik uitgehouden, en werd toen gepakt. Ik weet niet wie Hertzberger vond en wat zich daarbij afspeelde. Volgens mijn vrouw waren beiden, zoals zij door de raampjes met haar praatten, heel welgemoed; er werd gelachen en opgewekt gepraat. Ja, als zelfs wekenlange analyses Edersheim en mij niet verder brachten dan dat er dus in Polen een grote concentratie van Duitse oorlogsindustrie moest bestaan, waar ook Polen en Russen als dwangarbeiders werkten, omdat de Duitsers zo hard arbeidskrachten nodig hadden, nu hun eigen mannen naar het front moesten en het Rurhgebied zo gebombardeerd was, ja, dan kan men nog opgewekt lachen. Natuurlijk zijn Edersheim en Hertzberger verdwenen.”

Alle rechten voorbehouden