Verhaal

De aankoop van mijn geboortehuis

Door: Frans

In 1937 huurde mijn vader het pandje Kloveniersburgwal 26, ook bekend als het Klein Trippenhuis, en begon er een kaaswinkel. Het is het geboortehuis van mijn vier zussen, van mijn vier broers en van mijzelf. In 1949 kocht mijn vader het pand, maar rond de voormalige eigenaresse Judith Prins speelde zich een trieste geschiedenis af.

foto: ‘Het Trippenhuis’ van H.A. van Goch, Door: frans
Alle rechten voorbehouden

Op 23 maart 1937 huurde mijn vader het pand Kloveniersburgwal 26 te Amsterdam, ook bekend als het Klein Trippenhuis, en begon er een kaaswinkel. Na de Tweede Wereldoorlog deed hij de kaas van de hand en opende er ‘Chocolaterie ’t Trippenhuis’. In het smalle, oude pandje (uit 1696) hebben wij met negen kinderen gewoond. Mijn vader en moeder zijn in resp. 1981 en 2000 overleden.
Ik liep al jarenlang rond met het plan om een boekje te schrijven over ons geboortehuis en ben daar als pensionado inmiddels aan begonnen. Via het Stadsarchief en andere instellingen heb ik me al een aardig beeld kunnen vormen. Een aangrijpende periode is die geweest van de jaren dertig tot na de Tweede Wereldoorlog.
Ik heb een aantal (trieste) zaken gevonden, die tot even zovele vragen hebben geleid.
Toen mijn vader het pand in 1937 huurde, was het al drie jaar (sinds 3 oktober 1934) in bezit van Judith Prins. Zij woonde toen op de Nieuwe Achtergracht 71, Amsterdam, maar kocht die dag ook het huis in de Rapenburgerstraat 114. Op 11 augustus 1941 werd het pand Kloveniersburgwal 26 haar ontnomen door de Niederländische Grundstücksverwaltung en nadien verkocht aan de stroman Jan Wielsma. In de papieren van het Stadsarchief Amsterdam vond ik dat het pand haar ‘officieel’ ontnomen was op 12 februari 1943. Zij stond op die datum ingeschreven als woonachtig in de Rapenburgerstraat 114 I.
Op de website Joodsmonument.nl: Amsterdam staat de volgende informatie over Judith Prins: geboren Amsterdam 9 mei 1871–overleden: Auschwitz, 12 februari 1943.
Na de oorlog wilde mijn vader het pand kopen, hetgeen pas lukte in 1949. Op 18-09-1945 werd Willem Prins door het Nederlandsche Beheersinstituut Bureau Amsterdam tot bewindvoerder benoemd van Mejuffrouw Judith Prins. Op 19-05-1949 kreeg Willem Prins van genoemd instituut toestemming voor de verkoop van Kloveniersburgwal 26, 12 oktober 1949 werd de koop tussen Willem Prins en mijn vader gesloten. Mijn vader verkocht het pand overigens in 1971.
Ik zit met een aantal vragen, op enkele waarvan ik langs deze weg enig antwoord hoop te krijgen.
Vragen:
- Hoe kon Judith Prins, in het contract destijds omschreven als huishoudster, op 3 oktober 1934 twee panden met een gezamenlijke waarde van ƒ14.000,- kopen?
- Toen mijn vader het huurde in 1937 en er de kaaswinkel vestigde, zal hij huur hebben betaald aan Judith Prins. Hoe ging dat verder sinds de illegale toe-eigening door de Niederländische Grundstücksverwaltung? Deze instantie verkocht het 11-08-1941 aan Jan Wielsma. Zou mijn vader hiervan destijds in kennis gesteld zijn?
- Aan wie zou mijn vader na afloop van de oorlog tot de aankoop huur hebben betaald? Het Nederlandsche Beheersinstituut en nadien de Akte van Rechtsherstel hielden zich intensief bezig met het onteigende Joods onroerend goed.
- Welke is de relatie tussen Willem en Judith Prins? Zijn het broer en zus en heeft Willem het geluk gehad de dodendans te ontspringen?
- Waarom staat het pand Kloveniersburgwal 26 niet op de lijst van het ‘Joodse Huizenproject’? Naar mijn mening voldoet het pand in diverse opzichten aan de criteria: Judith Prins was joods, het pand was in haar bezit en is haar ruwweg door de Duitsers ontnomen. Om nog maar te zwijgen van haar gruwelijke dood op 72-jarige leeftijd… Het door Judith Prins bewoonde pand aan de Rapenburgerstraat 114 wordt immers wel vermeld op de website 'Joods Monument-Joodse Huizen'.
Met dank voor eenieders aandacht en vriendelijke groet,
Frans Duivis

Alle rechten voorbehouden