Verhaal

Familie Rimini

Vlak voor wij gingen onderduiken bracht mijn vriendje het eerste cadeau voor mij mee dat ik ooit van een jongen kreeg. Korte tijd later werden hij en de buurfamilie weggehaald. Dat wil zeggen dat ze allemaal vrijwillig meegingen toen de Duitsers Chella, een kind van vier uit de familie Rimini, kwamen ophalen. Ze wilden het kind niet alleen laten gaan.

Als wij tussen de middag thuis kwamen uit school, troffen we meestal een volle tafel aan. Bussums matkleding bedrijf, door mijn vader gesticht, was zo een succes dat veel thuiswerkers uit Amsterdam werk kwamen halen of brengen. Bij ons aten ze dan een boterhammetje mee. Jopie (Joseph) Rimini werkte als leerling op de werkplaats bij mijn vader en was dus altijd van de partij. Mijn zusje Greet kreeg al heel jong een fototoestel en natuurlijk moest Jopie op de foto, vooral toen hij in 1937 in soldaten uniform op bezoek kwam.
In 1942 namen de Duitsers de zaak van mijn vader in beslag. Ons gezin werd gedwongen te verhuizen naar het door hen in Amsterdam geschapen ghetto. Eerst verbleven we in de Cilliersstraat waar we met vier volwassenen en drie kinderen op een driekamerwoninkje zaten. Aan die benauwde toestand kwam een einde toen we aan de Tugelaweg, boven de woning van de familie Rimini, onderdak vonden bij een meisje dat alleen was achtergebleven toen haar familie werd opgehaald. We hebben daar, op de Tugelaweg, een fantastische tijd gehad. Het gezin Rimini was heel gastvrij.
De jongste zoon, Appie (Abraham), en ik sloten een hechte vriendschap. Hij werkte als edelsmid, ik ging naar school. We zaten vaak bij elkaar, om te zien hoe het zijn witte muis in zijn glazen huis verging. Het was voor het eerst dat ik een vriendje had. We zaten uren te kletsen. Op een dag bracht hij zowaar een cadeautje voor mij mee: een potje rozenglycerine. Altijd was mijn zusje succesvol bij jongens maar nu ging ook ik met de mooiste en liefste jongen die ik kende om. Hij had blauwgrijze ogen en een donkere huid. Helaas heb ik uit die tijd geen foto van hem. Aan ons geluk kwam abrupt een einde, toen de malchemowes van de Cilliersstraat die bij de joodse Raad werkte, vertelde dat er enorme razzia’s werden voorbereid. Mijn vader nam geen risico’s, we tornden onze sterren van onze jas en verdwenen per tram naar Amsterdam West. Kort daarop bereikte ons het bericht dat de hele familie Rimini was opgepakt en naar Duitsland was gesleept.

Na de oorlog ging ik tevergeefs op zoek. Niemand van de familie Rimini was nog in leven. Hun namen heb ik teruggevonden in het Memorboek en op het Digitaal Monument.

Mijn moeder ontmoette in het Joods Bejaarden Centrum in Bussum een bekende van de familie Rimini. De familie had haar de familiefoto’s in bewaring gegeven. Ze was blij dat mijn moeder ze van haar overnam.
Nu ik oud ben wil ik dat de foto’s goed terecht komen. Het Joods Historisch Museum neemt nu de zorg over.